De eerste dag
We reden de Begijnenstraat in Oss binnen, passeerden de grote vierkante kerktoren en stopten bij een in mijn ogen immens groot grijs en ongezellig gebouw, nummer 3. Hoge ramen zag ik, een grote bruine voordeur die je via een paar grijze stenen treden bereikte. De zware koffers zeulden we de traptreden op en we belden aan bij de voordeur, een harde schelle toon. Een frater opende de grote zware deur; daar stond een man, gekleed in zwarte pij, een stijf wit boordje met een ceintuur om zijn middel en om zijn nek bungelde een zwart koord met een kruisbeeld. Hein Bloemen, een kostschoolleerling, stapte een nieuwe wereld binnen.
Via het grote gebouw met lange gangen en trappen werden we geloodst naar de open slaapzaal. Deze was bedoeld voor de jongste kostschooljongens. Overal zag ik jongens met hun ouders dezelfde richting opgaan. Overal zag ik fraters in zwarte pijen met gesteven witte boorden met koorden en kruisbeelden om hun nek. Het rook er naar gekookt eten, hier en daar stond een gipsen heiligenbeeld, een groene plant op een tafeltje, geelkleurig licht scheen door glas-in-lood ramen.
Op de open slaapzaal kreeg ik het tweede bed in de middelste rij toegewezen, mijn slaapplaats.
Moeder pakte de koffer uit en legde een en ander in de kleine kleerkast. Vlug maakte ze het bed op en streek de geel/zwart gestreepte sprei nog recht. Een lijstje met haar foto plaatste ze in het nisje naast mijn hoofdkussen. Daarna moesten we snel naar beneden, want de neef wachtte in de auto om met moeder weer terug te reizen naar Tilburg. In de hal bij de voordeur nam ik met betraande ogen afscheid. Moeder beloofde onmiddellijk een kaart te sturen na thuiskomst. Verder hadden we eerder afgesproken dat ze over drie weken op dinsdagmiddag op bezoek zou komen. Drie weken na dat bezoek mocht ik voor het eerst een weekend naar huis. Over zes weken zou ik dus ‘alweer’ terug zijn in Tilburg.
Een frater nam mij mee naar de recreatiezaal waar nieuwe leerlingen onwennig naar elkaar keken en voorzichtig een praatje aandurfden. Ouderejaars, die net waren teruggekeerd van de grote vakantie hadden het hoogste woord. Daar stond ik dan. Toen de frater surveillant op zijn scheidsrechtersfluit blies, werd iedereen onmiddellijk stil. Die schrille fluittoon, het signaal waar ik zes jaar mee werd geconfronteerd, betekende: mond houden nu en luisteren naar de frater.
Om zeven uur die avond gingen de jongste nieuwe jongens zwijgzaam naar boven waar ze hun pyjama aantrokken. Schuchter maakte ik kennis met mijn slaapburen.
Die eerste nacht viel ik in slaap vol van heimwee, vooral naar mijn mamma. De eerste ‘echte’ dag, dinsdag 2 september 1959, kregen we tijdens het middageten een gebakken snotei. Ik werd misselijk en moest overgeven, ook veroorzaakt door de heimwee. Die middag wandelden we in colonne naar de sportvelden buiten de stad en daarvan friste ik op.
Omdat we allemaal in hetzelfde schuitje zaten, werden er snel vriendschappen gesloten. Ik raakte vanaf de eerste week bevriend met Pieter Merkx uit Heerlen. Een klein blond manneke met een hese stem. Wij waren snel onafscheidelijk en werden later regelmatig door de fraters surveillanten uit elkaar gezet want, naar mij later bleek, men was als de dood voor zogenoemde ‘bijzondere vriendschappen’. Deze zouden kunnen ontaarden in seksueel gerelateerde relaties. Maar wij waren kind, elf jaar en gewoon kameraadjes.
Het dagritme
Zes jaar heb ik op de kostschool van de fraters doorgebracht, van 1 september 1959 tot aan het einddiploma Mulo-A in juli 1965. In die tijd was het in "gegoede Roomse kringen" nog heel gebruikelijk om kinderen een paar jaar naar kostschool te sturen. Het maakte onderdeel uit van de opvoeding.
Het dagritme op de kostschool veranderde niet of nauwelijks in de zes jaren dat ik er verbleef. Het ritme van de dag, de strenge en harde liefdeloosheid van een aantal kostschoolfraters, maar vooral het volledig gebrek aan privacy vormden drie elementen die het kostschoolleven bepaalden. Het saamhorigheidsgevoel van lotgenootjes kreeg daardoor alle kans, want ontberingen lijden, schept een band.
Het ritme van de dag, van élke dag, was als volgt. Om 6.35 werd de deur van de slaapzaal geopend, frater surveillant kwam luidruchtig binnen en luidde de grote koperen handbel. Wakker worden en meteen opstaan. Wassen met louter koud water aan het eigen wastafeltje, tanden poetsen en haarkammen, daarna aankleden. Dat moest zich allemaal in een kwartier afspelen, want om tien voor zeven floot de frater voor de gezamenlijke afmars naar de kapel. De H. Mis startte om 7.00 uur en duurde ongeveer 25 minuten. In 1960 en 1961 was ik iedere dag één van de twee misdienaren. In de sacristie moest ik me verkleden en voor de mis droeg ik een zwarte of rode toog met een wit surplus. De priester, een ingehuurde Carmeliet van het Titus Brandsma College in Oss en de twee misdienaars knielden voor het altaar waar door mij het Confiteor werd voorgebeden. Met de bel rinkelde ik en ik schonk wijn en water in de kelk. De jongens zaten in twee brede banken, tien rijen achter elkaar. Ongeveer veertig fraters zaten daarachter in een afgesloten blok. Na afloop van de mis zongen ze soms het Te Deum. Daarna marcheerden we naar de slaapzaal om ons bed op te maken. Alles werd geregisseerd door de fluitsignalen van de fraters surveillanten. Tijdens iedere verplaatsing in colonne gold overigens volledige zwijgplicht.
Vanuit de slaapzalen gingen we vervolgens gezamenlijk naar de refter. Deze lag naast de recreatiezaal van de Mulo. Alle 130 jongens kregen daar een vaste plek toegewezen. De recreatiezaal van de Mulo en de refter waren gescheiden door een (gedeeltelijk) glazen wand. Op ooghoogte daarvan was een enorm aquarium gebouwd. Het was een schitterend, goed onderhouden aquarium met vele tropische vissen. Maanvissen en honderden neonvisjes zwommen er rond.
Voor elke maaltijd werd er uiteraard gezamenlijk gebeden. Als er een jarige was, stond het smalle doorzichtige plastic vaasje met plastic bloemen voor zijn bord. Voor de jarige werd er na het gebed kortstondig geapplaudisseerd. Dat waren de plenaire gelukwensen! Het ontbijt duurde twintig minuten en daarna floot de surveillant, dan wist je dat er nog vijf minuten resteerden om de allerlaatste boterham te eten. Na het tweede fluitsignaal moesten we de refter verlaten. Tijdens alle maaltijden mochten we met elkaar praten. Het was verboden om tijdens de maaltijd te schreeuwen of van tafel te gaan.
Na het ontbijt was er een half uur ruimte voor het zogenoemde Algemene Spel dat wil zeggen voetballen op de speelplaats. Je mocht ook studeren, lezen of naar de wc. We kregen een beetje vrijheid, maar met restricties, je bleef in de recreatiezaal of op de speelplaats.
In de recreatiezalen stonden biljarttafels en een tafeltennistafel. Verder tafels met formicabladen en rechte stoelen. Langs een wand stond een boekenkast met spelletjes en veel Roomse lectuur, meestal uitgaven van drukkerij Zwijssen uit Tilburg, een van de bedrijven van de Fraters van Tilburg. Pim Pandoer, Arendsoog, Puk en Muk, de Engelbewaarder, Okki en Taptoe was lectuur die we mochten lezen. Meegebrachte boeken moesten worden goedgekeurd op zedelijkheid en werden van een paraaf voorzien van de klassefrater. Voor iedereen was er in de recreatiezaal een lade waarin je je spulletjes bewaarde. De fraters surveillanten voerden leiding over de recreatiezalen. Zo was er de beruchte hoofdsurveillant frater Ludwigus.
Om 8.45 uur begonnen de lessen in de klaslokalen, tussendoor was het speelkwartier op de cour (speelplaats).Tot 12 uur kregen we les en daarna was het tijd voor het middagmaal in de refter.
Het warme middagmaal duurde eveneens twintig minuten. Ook deze werd voorafgegaan door gebed en afgefloten door de frater-surveillant. Hierna was weer gelegenheid voor recreatie. Een paar van mijn geliefde activiteiten waren figuurzagen en met pitriet vlechten. We zaagden eindeloos Walt Disneyfiguurtjes uit, die we vervolgens beschilderden. Van pitriet vlochten we manden en dienbladen, geschenken voor thuis. Er was ook gelegenheid te leren boekbinden. Zo bond ik vele jaargangen in van de Engelbewaarder, de Taptoe en Donald Duck. Tijdens recreatie konden we muzieklessen volgen, zoals blokfluit of piano. Muziekfrater Willibrordus (bijgenaamd de Uil) verzorgde deze lessen aan individuele leerlingen. Aparte geluiddichte kamers voor muziekonderwijs waren gebouwd naast de recreatiezaal. Enige tijd heb ik pianolessen gevolgd, maar deze mislukten totaal.
Van 14.00 tot 16.00 uur was er weer les op school. Zowel op de Lagere School als op de Mulo werd er goed onderwijs gegeven. De fraters stonden bekend om hun uitstekende didactiek, je leerde systematisch studeren. Dat is denk ik het meest positieve wat ik van mijn kostschooltijd heb overgehouden .
Mulo-leerlingen, die natuurlijk huiswerk moesten maken, zaten in een aparte studiezaal met voor iedere leerling een lessenaar met klep en opbergbak daaronder. Na schooltijd was er onmiddellijk een uur studie. Om 17.15 uur was het tijd voor de broodmaaltijd in de refter. Daarna was er kort tijd voor recreatie, gevolgd door wederom een uur huiswerk maken in de studiezaal. Rond 19.30 uur vond het laatste recreatieblok plaats. Dat was altijd wat vrijer van aard, we kletsten wat met elkaar, we mochten biljarten, kaarten, spelletjes spelen, kortom een tamelijke ongedwongen introductie naar de nachtrust.
Lagere schoolleerlingen sliepen in een open slaapzaal. Aanvang van de bedtijd was 19.30 uur. In stilte naar boven, in stilte pyjama aan, in stilte tandenpoetsen, voetenwassen en naar bed. Mulo leerlingen gingen om 20.30 uur naar hun chamberettes. Vlak voordat de lichten werden gedoofd, liep de frater hoofdsurveillant pijlsnel langs alle chambrettegordijnen, schoof ze een stukje opzij, zei: “truste” en vervolgde zijn weg. De nacht begon. De frater nachtsurveillant deed sluipend zijn ronden.
Als je het weekend niet naar huis mocht, was op zaterdagmiddag hetzelfde programma als op vrije middagen. We hadden keuze uit wandelen, fietsen of sporten; s ‘zomers gingen we soms naar het zwembad. De zaterdagavonden waren voor ons tamelijk bijzonder als je tenminste thuis geen televisie gewend was. We gingen dan naar de aparte televisiezaal waar we met honderddertig man tv keken. De fraters hadden een toestel met het grootste scherm dat in de handel was. Als er bijvoorbeeld een Amerikaanse cowboyfilm op de zender was, dan ging er een frater voor die tv zitten en hij las de ondertiteling hardop voor. Een paar keer per jaar werd er een gehuurde film gedraaid in de gymzaal die dan als bioscoop was ingericht. Dat was feest!
Zondag was een uitslaapdag, jawel tot 8.00 uur. Omdat het bioritme van de jongens 6.35 uur aangaf, gingen we vanaf dat tijdstip vaak keten. Kussens en natte washandjes werden over en weer gegooid. Op zondag was er om half negen de gezongen hoogmis in de kapel. Omdat we nog niet hadden ontbeten, viel er dan ook regelmatig iemand flauw.
Na de mis en het gebruikelijke ontbijt brak het wekelijkse moment aan om brieven naar huis te schrijven. Je kunt je dat vandaag de dag bijna niet meer voorstellen, maar alle communicatie verliep via briefpost. De telefoon mocht maar bij zeer bijzondere omstandigheden worden gebruikt. Je had daarvoor een briefje nodig met toestemming van frater directeur. Ik mocht alleen bellen op de verjaardag van mijn moeder of mijn zusters. Dan ging ik met toestemming van de frater surveillant en het briefje van de frater directeur naar frater portier, hij draaide het gewenste nummer en verbond me vervolgens door. Dat vond plaats in een telefooncel naast de kamer van frater portier. Volgens mij werd de aan ons verzonden post niet gecensureerd.
Op zondagmiddag was het programma weer exact hetzelfde als op andere vrije middagen. Behalve dat we om half vijf binnen moesten zijn voor het Lof in de Kapel, een gebedsdienst met gezang. In de meimaand, de Mariamaand, moesten we gezamenlijk de rozenkrans bidden. De frater surveillant bad hardop voor, de jongens rondden de repeterende gebeden massaal in koor af. Altijd zongen we het Tantum Ergo.
De fraters
De fraters van het Sint Nicolaas Instituut in Oss vielen uiteen in twee ‘categorieën’. Fraters die voor de klas stonden, de onderwijzers van de Lagere School en docenten van de Mulo vormden de eerste groep. Ze hadden de kweekschool doorlopen en zij die op de Mulo doceerden, hadden lesbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs; ze hadden een degelijke opleiding gevolgd. De onderwijskwaliteit van de fraters van Tilburg was uitstekend, daar stonden ze ook om bekend. Over het algemeen waren ze weldenkend en door het gezag dat ze uitstraalden, dwongen ze respect af. Streng maar rechtvaardig; er was weinig sprake van ernstige hardhandigheid, op enkele uitzonderingen na. De straffen en strafmethoden die werden toegepast, zouden vandaag de dag overigens absoluut ongebruikelijk en ongehoord zijn. Strafwerkregels schrijven, honderd keer dezelfde zin, tafelrekensommen schrijven tot je er hoofdpijn van kreeg en af en toe een klap of een mep, in die jaren waren het gebruikelijke en bijna vanzelfsprekende sancties.
De andere groep fraters, welke geen opleiding had genoten, bestond uit de surveillantengroep in de recreatie- en de slaapzalen, de keukenfraters, de frater portier, de ziekenfrater, de frater van de was- en de linnenkamer, de frater koster, de fraters manusje-van-alles. Daar zaten beroerde en gefrustreerde kerels tussen. Volgens mij waren de meeste van eenvoudige komaf, die een roeping hadden voor het religieuze leven, zoals men destijds zei. De kweekschool was voor hen wat betreft niveau niet haalbaar, om over het priesterschap nog maar te zwijgen. Ze werden ‘dan maar’ frater of broeder, wellicht in de hoop nog eens overgeplaatst te worden naar missiegebieden. Geplaatst te worden in zo’n gebied was statusverhogend tijdens het Rijke Roomse Leven. Vele van deze kloosterlingen bleven echter vastroesten op hun eerste ‘plek’: katholieke kostscholen, internaten en instellingen. Ik ben ervan overtuigd dat voor een aantal van deze nauwelijks opgeleide mannen het klooster tevens een vluchtoord moet zijn geweest voor hun homoseksuele of pedoseksuele geaardheid.
De bevindingen beschreven in het rapport van de Commissie Deetman ten aanzien van seksueel misbruik in de RK kerk (2010 e.v.), zouden mijn moeder en haar familie zeer geschokt hebben en de uitkomst daarvan zou hun ernstig verontrust hebben. Ze hebben de openbare onthullingen niet meer meegemaakt, want tijdens de publicatie van het eindrapport waren ze reeds overleden, evenals vrijwel alle daders. Het Instituut Sint Nicolaas wordt in de rapportage van Deetman vele malen ‘genoemd’. Nu ik de grote lijnen en de conclusies daaruit gelezen heb, vrees ik dat hetgeen ik mij herinner het bekende topje van de ijsberg moet zijn geweest.
In de volledige versie van mijn artikel komen de fraters aan de orde, die ik me kan herinneren. Het omvat de periode 1959 tot en met 1965. Na ruim vijftig jaar kan ik me ze niet allemaal voor de geest halen. Fraters die zich op seksueel gebied te buiten zijn gegaan, vermeld ik niet, omdat ik aanwijzingen over dit gedrag uit derde hand heb.
Tenslotte merk ik op dat ik op het St. Nicolaasinstituut soms ben geslagen, ik heb veel strafwerk geschreven en voor straf vele rekentafels moeten maken. Regelmatig heb ik me genegeerd en vernederd gevoeld. Terugkijkend, denk ik dat vooral het volledige gebrek aan privacy niet heeft bijgedragen aan het hebben van louter goede herinneringen aan Oss. Samenvattend kan ik nu zeggen dat het uitstekende onderwijs van de fraters mij zeker gevormd heeft, maar dat het kostschoolleven an sich tot op zekere hoogte negatieve invloed op mijn ontwikkeling (toen) heeft gehad. Van seksueel misbruik, in welke vorm dan ook, ben ik geen slachtoffer geworden. Ik weet echter uit verhalen van mijn medeleerlingen dat het regelmatig en steeds bij dezelfde fraters voorkwam. De jongens spraken er met enige geheimzinnigheid over. Ik laat wat ik over dit beladen onderwerp weet in mijn geschrift geheel buiten beschouwing.
Dit verhaal is een ingekorte versie.
Reactie toevoegen