Immers, de pastoor kwam regelmatig op huisbezoek en het eerste wat ons moeder dan van hem te horen kreeg, was: “Vrouwke, het wordt weer tijd!”. Meestal was het jongste kind dan net uit de luiers. En doorgaans was moeder niet lang na een dergelijk bezoek zwanger.
Doop in Den Dungen (foto: Kapelaan Van Hoof, bron: BHIC, collectie Parochie Den Dungen, fotonr. 1775-000432-052) |
Was het kind eenmaal geboren, dan volgde zo spoedig mogelijk de toediening van het doopsel. Want stel je voor dat het kindje ongedoopt zou overlijden! Dat risico was in een tijd van hoge kindersterfte helemaal niet denkbeeldig. Wie niet gedoopt was, droeg de erfzonde bij zich en moest dus na overlijden in ongewijde aarde worden begraven. Daar was op het parochiële kerkhof een speciaal hoekje voor gereserveerd. Hoewel onze voorouders hun ongenoegen over bepaalde kerkelijke regels zelden uitten, mogen we gerust stellen dat zij deze regel als wreed en onmenselijk ervoeren. Maar protesten bleven doorgaans uit.
Voorafgaand aan het doopsel hadden vader en moeder een roepnaam gekozen. Meestal kwam die overeen met de naam van opa of oma of van een oom of tante. Werden deze laatsten vernoemd, dan waren zij ook peter en meter bij het doopsel.
Zelf was ik het petekind van oma en opa van vaderszijde, en samen met mijn oudste zus peter en meter van ons jongste broertje, het negende kind. De doopnaam was de bij de roepnaam behorende naam van een patroonheilige. In katholieke kring was het overigens gewoonte om de dopeling meerdere heiligennamen mee te geven, soms wel vier of vijf. Dan kon je in één keer meerdere familieleden vernoemen. En soms werd ook de naam van de pastoor aan het rijtje toegevoegd.
Voor het doopsel gingen vader, broertjes, zusjes, peter en meter en soms ook buren met de pasgeborene naar de parochiekerk. Moeder bleef thuis, in het kraambed. De plechtigheid speelde zich af in de doopkapel, achter in de kerk, waar de doopvont stond. Strikt genomen hoorde die kapel niet bij de kerk, waar ongedoopten immers niet welkom waren.
Herinnering aan het doopsel
Fran Husstege uit Breda
Bron: R.P. fr. H. Randag o.f.m. en br. Berthilo FIC, Prentenboek bij de eerste Katechismus, Maastricht / 's-Hertogenbosch 1949 |
In 1955 werd, een jaar voor mijn geboorte, mijn zusje geboren. Mijn moeder had een normale zwangerschap achter de rug. Niets wees er op dat er complicaties waren. Op het moment dat mijn zusje, dat Francientje heette, geboren werd, constateerde de huisarts dat er toch iets aan de hand was. Francientje wilde maar niet huilen. Het kindje bleek niet levensvatbaar. Onmiddellijk heeft de dokter een nooddoop verricht. Mijn vader vertelde dat het kindje een verdikking in de keel had. Het had maar een paar minuten geleefd, maar was al overleden toen de nooddoop plaats vond.
Mijn vader stapte op zijn fiets om het de pastoor te vertellen. Die constateerde echter dat de nooddoop niet telde, alleen levenden kunnen worden gedoopt. Mijn vader ging toen naar huis om een kistje te timmeren. Hij heeft er wat stro in gelegd en is met het kindje in het kistje achter op zijn fiets opnieuw naar de pastoor gereden. Die gaf de koster tot grote teleurstelling van mijn vader onmiddellijk opdracht het lijkje te begraven op het ongewijde deel van het kerkhof.
Bron van deze herinnering
Ad Rooms, Het Rijke Roomse Leven: Herinneringen met weemoed en weerzin, Raamsdonksveer 2002-2006
Reactie toevoegen