Priester met albe en stola (bron: Wikipedia. Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported) |
Achter in de kerk was een vrouw, misschien kwam ze pas tegen het einde van de mis. Die vrouw was niet op ‘dur swerris’, in doordeweekse kleren, maar ook niet helemaal ‘op dur bèst’, ze was ‘an’. ‘Dat ‘an zin’ is in feite ondefinieerbaar. Ik weet geen begrip om het anders te zeggen.
Wanneer de jongens op woensdagavond naar de meid gingen dan waren ze ‘an’. Als de boerinnen in de straat waren om boodschappen te doen waren ze ook ‘an’, Ze hadden dan hun vorige 's zondagse kleren aan. Op de repetitie van het koor zag je dan ook maansvolk met een pak dat blonk door de jaren. Die mannen waren ook ‘an’.
Die vrouw was dus ‘an’. Dat zag je pas wanneer de mis uit was, als de kerk uit ging en de organist de hard klinkende houten registers van het orgel had ingedrukt .
Meestal kwam zo’n vrouw door de zijbeuk, een beetje schuchter en verlegen als een boetvaardige. Waarom ze kwam wisten we eigenlijk niet, maar ze zeiden dat ze anders 's zondags niet in de kerk mocht komen. Er was duidelijk iets geheimzinnigs aan.
De vrouw knielde op de communiebank met de handen niet onder maar boven het communiekleed. Haar rozenkrans zat op de hele typische manier tussen de vingers van de gevouwen handen.
Maria-altaar in de Vughtse St.-Petruskerk (BHIC, collectie Fotopersbureau Het Zuiden, nr. 1634-009182 |
De priester kwam terug uit de sacristie zonder kazuifel en manipel, alleen in de albe met cingel en stool. Hij had een boek in de hand dat hij samen met zijn andere hand voor de borst hield. De ene misdienaar in toog en superplie droeg een brandende kaars en de andere de wijwateremmer en de kwast.
De vrouw boog deemoedig het hoofd en de priester besprenkelde haar en prevelde wat Latijn uit zijn boek. Dan nam hij de kaars over van de misdienaar en gaf die aan de vrouw. Met de kaars en de rozenkrans in de linkerhand moest ze het uiteinde van de stool, die de priester haar voorhield, met haar rechterhand vasthouden. En dan moest ze opstaan, uit haar knielende houding, dat ging niet zo elegant zonder steun. Ze liepen naar het Maria-altaar en knielden daar neer. Dan werd er weer met de wijwaterkwast gezwaaid en de kaars werd op het altaar gezet. De priester knikte de vrouw, die er zichtbaar bevrijd uit zag, toe en verdween naar de sacristie. Dan haalde de vrouw iets uit haar zak en frommelde dat in de hand van een van de misdienaars die dan kletsend, met een half vallende beweging richting tabernakel, verdwenen achter de grote sacristiedeur.
Die vrouw deed ‘hurre kerkgang’, zei ons moeke, 'omdat ze ‘ne klènne ha gekregen’. Ik heb dat niet begrepen, want kiendjes werden gekocht en dan waren er toch die ze kregen. ‘Van wa ge nie wit hedde ok gin laast’, zee ons moeke.
Reactie toevoegen