In de kerk zelf maakte de somberheid van Goede Vrijdag plaats voor het feest van Pasen. De nieuwe paaskaars stond in de sacristie gereed om tijdens de nachtmis de kerk binnengedragen te worden, maar voordat het zover was, hadden wij als misdienaars er 's morgens al een jaarlijks karweitje opzitten. Op de ochtend van paaszaterdag werd ook het `verse' wijwater gewijd. Achter in de kerk stonden grote teilen en bakken. Met flessen moesten we naar de kerk om wijwater te halen. Daarmee vulden we de bakjes van de wijwatervaatjes. Wat over was ging de kast in en diende als voorraad voor de rest van het jaar.
De wijding van het water was een gebeurtenis op zich. In eerste instantie werd zout gewijd omdat het bederfwerend was en een symbool tegen de verderfzaaiende duivel. Dan volgde een gebed voor allen die van het zout gebruik gingen maken 'opdat zij van de aanvallen van de duivel gevrijwaard blijven’. Vervolgens wijdde de priester het water. Ten slotte deed hij daar onder drievoudige zegening het zout in.
Voorschrift was dat het water thuis met grote eerbied werd bewaard. Dat betekende niet zomaar in een keukenkastje, maar in een fraaie fles bij voorkeur voorzien van een zelf getekend etiket of in een speciale wijwaterkruik, waar ook een van de takken van Palmzondag in werd gestoken.
Het was bij ons thuis de gewoonte om 's avonds voor het naar bed gaan de vingers in een wijwatervaatje te dopen en er een kruisteken mee te maken. Dat gebeurde ook 's morgens bij het opstaan.
Het wijwater was uiteraard ook in de kerk rijkelijk aanwezig. Op zondagmorgen voor de hoogmis besprenkelde de priester de gelovigen er mee. Bij het betreden van de kerk maakte iedereen een kruisje met wijwater. Als mensen met een wat groter gezelschap de kerk betraden, dan was het hoffelijk om via de vingertoppen het water door te geven aan degene die achter je de kerk binnenkwam alvorens het kruisteken te maken.
Bron
Ad Rooms, Het Rijke Roomse Leven: Herinneringen met weemoed en weerzin, Raamsdonksveer 2002-2006
Reactie toevoegen