Het was in de oorlog met Dolle Dinsdag dat de Duitsers plotseling de benen namen en vluchtten. De Gas, zoals ze in Udenhout dit gebouw aan de Van Heeswijkstraat noemden, was een munitieopslagplaats van de Duitsers. Deze zou die avond door de bevolking opgeblazen worden.
Drie dagen erna kwamen de Duitsers terug om overal bij de mensen huiszoeking te doen, om te kijken of ze iets meegenomen hadden. Zo ook bij ons thuis. Het was half een en we zaten te eten toen ze binnenvielen. De kasten werden opengerukt, in de kelder en boven werd gekeken, maar er werd niets gevonden. In de schuur echter vonden ze de fiets met luchtbanden van mijn vader. Die morgen was hij uit voorzorg gaan werken op de fiets van mijn moeder, die op de velgen repen autobanden had, wat niet fijn fietste.
Mijn moeder zei in haar beste Duits zei dat deze fiets van haar man was en dat ze er een bewijs voor had omdat hij verpleger was. Waarop de Duitser vroeg: “Waar is je man nu?” “O die is werken!” Waarop de Duitser zei: “Dan heeft hij deze fiets ook niet nodig! Hij wilde wegrijden”, maar mijn moeder hield hem tegen. Waarop de Duitser zich omdraaide en mijn moeder, die ruim 8 maanden zwanger, was in haar onderbuik schopte! Met hevige pijn moest zij de fiets wel loslaten en hij reed weg.
Na 3 dagen kreeg mijn moeder een miskraam en om halfzes die avond bracht zij een prachtige zoon ter wereld met een blauw hoofdje en een mooie bos haar. Vermoedelijk gestorven door die harde schop van de Duitser.
Toen die avond de andere kinderen te bed waren mocht ik mijn broertje in een doos leggen, omringd met watten en op de kleertjes die hij aanhad lag een mooi briefje van mij, waarop stond dat ik hem nooit zou vergeten en veel van hem hield! Adje noemden we hem. Ik mocht hem dragen en mijn vader droeg de schop.
Bij het kerkhof aangekomen via het Kloosterpad wilde ik het kerkhof op lopen en zag daar toevallig pastoor Welie en Adriaan de koster uit de pastorie komen. Ik vertelde hun dat er die middag een baby bij ons dood geboren was en dat mijn vader en ik hem nu wilden begraven op het kerkhof.
De pastoor deed een stap naar voren en zei: “Maar niet op het kerkhof jongen, want je hebt een duveltje bij je want hij is niet gedoopt! En duiveltjes mogen niet in gewijde grond begraven worden!” “Ja maar Pastoor, ons Adje heeft nooit iets verkeerds gedaan,” zei ik. Ik begreep hier toen niets van en nu nog niet! “Kom maar en loop maar met mij mee,” zei Adriaan de koster en ga maar over het Kloosterpad naar achter, aan de buitenkant van die beukenhaag, dan loop ik aan de binnenkant er langs en op de plaats waar je de baby dan kan begraven, steek ik een stok door de heg heen, dan kan je daar het gat maken.”
Toen we klaar waren hebben we samen op ons knieën nog even gebeden en ik heb tegen ons Adje gezegd dat hij echt geen duiveltje was en wij hieraan ook niets konden doen dat we hem hier moesten begraven. Hij zal altijd in onze gedachten blijven, ook nu nog na 78 jaar!
Gelukkig kregen wij jaren later weer een Adje, die uitgroeide tot een flinke boy.
Reactie toevoegen