Pater Van Rixtel op het schip in gesprek met een oude Bask, die volgens het bijschrift vader is van negen kinderen (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen) |
De schepen op
Van 1932 tot en met 1939 werkte Van Rixtel als priester in Rotterdam. In '38 liet hij een replica van het Mariabeeld 'Sterre der Zee' uit Maastricht naar Rotterdam overkomen voor het zeemansapostolaat. Uit die tijd komt de volgende tekst uit de Limburger Koerier (23 september 1938): 'De schepen op':
"Ik trek mijn regenjas aan en zet mijn hoed op. Het waait nog al en 't kan regen geven vanmiddag. Terstond als ik uit het ronde huis aan het Willemsplein stap, ligt voor mij rechts en links het breede water. Door elkander wriemelen de booten; groote Rijnaken en kleine rivierbooten; op den achtergrond: de reuzen van de Holland-Amerika-Lijn. Een sterke zeesleeper schiet alleen voort tusschen de lange sleepen, waarvoor een stoombootje langzaam voortzwoegd[t] tegen stroom op. Een pittig jachtje schiet golvenopjagend door het waterverkeer; de „Heen- en weer"-booten dobberen voorzichtig dwars over het steeds beroerde water.
Apostolaat ter Zee. Pater Van Rixtel in gesprek met een officier van een Frans schip in de haven van Rotterdam (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen) |
Voor het „Spido"-ponton liggen drie motorbooten te schommelen op de golven.
- Waalhaven? roep ik.
- Tweede boot, mijnheer!
- Dank U!
De eerste boot gooit zich al los van den wal. Ik spring er nog gauw op en daarover naar de tweede.
- Middag kappie! groet ik.
- Juist op tijd, Patertje!
- Maar goed, dat jij te laat weggaat, anders had ik je gemist, kets ik terug.
Het is een ruwe kerel, die kapitein, maar met een goed hart. Wij zeggen niets meer. Hij moet trouwens uitkijken. De boot voor de Maashaven en die van de Waalhaven houden elkaar vast bij den kop en draaien samen. Dan gooit de scheepsjongen de tros los en ieder kiest zijn eigen koers tegen vlagenden wind en spattende golven. Wij doen mee aan het gekrioel op de Maas. Pats, daar spettert een flinke golf over heel het schip. Allen vluchten in en achter het stuurhokje en wippend op de golven varen wij naar de Waalhaven.
- Welke boot, Patertje, roept de kapitein. Zeg, geef mij eens een cigaret, maar niet zoo’n flauwe Italiaan.
- Ik ga naar de „Aroto" op boei 52. Eerst schuiven wij aan langs een Duitscher. Dat schip ligt klaar tot vertrek. De kapitein gaat aan boord.
- Gute Fahrt, Kaptän, groet ik hem.
Wij varen voort van boot tot boot. Daar zie ik de „Aroto".
- Daar ligt mijn boot, kappie!
- Zou je wel willen, lacht hij.
- Achterop, Patertje.
Pater Van Rixtel klimt via de touwladder langs de scheepswand omhoog (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen)
|
De achtersteven draait, omhoog, omlaag, op de touwladder aan. Ik grijp die flink vast en dan naar boven, tegen het zeven meter hooge schip aan. De touwladder zit bekneld tusschen de wegvarende „Spido" en de zeeboot. Ik sta halverwege, als de ladder meeschuift, ik hang meer dan dat ik sta. Flink vasthouden! Dan raakt de ladder los en schuift terug langs den ijzeren wand. Ik klauter verder en stap de reeling over. Daar staan de zeerobben; een oudje en twee fiksche kerels.
- Goeden middag, hoe gaat het er mee? Alles wel aan boord?
Zij lachen: alles goed. Zij zijn blij, dat ik kom.
- Is de Commandant aan boord?
- Ja!
Hé dat gebeurt niet altijd. Ik stap op het salon af. Leeg. Hij zal boven op de brug zijn. Daar zit hij in zijn cabine voor een tafel, overdekt met scheepspapieren en brieven. Hij ziet mij niet eens. Ik stap pardoes binnen: „Goeden middag".
- Goeden middag! Ga even zitten. Ik ben blij, dat U komt.
Ik informeer, hoe het staat aan boord. Geen zieken, alles best.
- En met U zelf en Uw familie? alles goed.
Vanmorgen heeft hij nog een brief gehad van zijn vrouw en een briefje er in van zijn zes-jarig zoontje. Ik moet het aardig briefje lezen, de foto's bezien.
- Lang geleden, dat U thuis geweest bent? vraag ik.
Hij wrijft met zijn ruwe hand heel zijn gezicht rood „15 maanden" en hij ziet mij van opzij aan. Vijftien maanden ver van zijn vrouw en kindertjes! Het beste is maar er niet te veel over te praten: ik raak een wond aan. Het is hard! Dat zeg ik hem ook: tè hard! Maar ik hoor, er zijn anderen aan boord, die al langer dan twee jaar van huis zijn. Deze commandant blijkt ook de miseries van anderen te doorleven. Dat is goed! Ik spoor hem aan met liefde zijn plicht van opperbevelhebber uit te oefenen, dat maakt het leven aan boord veel draaglijker en mooier. Het is toch al hard genoeg.
Pater Van Rixtel in gesprek met twee stokers (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen)
|
Na nog wat met den commandant gesproken te hebben, loop ik het dek op. Daar staat de eerste officier met zijn handen in zijn zakken naar het laden der kolen te kijken. Drie kranen tuffen heftig, op 5 Meter hoogte boven de ruimen laten zij de kolen neerploffen. Het gruis stoft over het heele dek. Ik loop door de stofwolken op den man af en begin een praatje over hemzelf en thuis. Hij is vier maanden geleden nog thuis geweest; en keert ook na deze reis weer naar zijn vrouwtje terug. Het wordt al beter!
- Wanneer is het schip in Rotterdam gekomen?
- Gisteren.
- Bent U de stad al in geweest?
- Wat moet ik in de stad doen, zegt hij onverschillig. Ik ga alleen in mijn eigen land aan wal, daar heb ik tenminste mijn kennissen, daar kan ik in 'n gezelligen kring komen. Ik zou wel wat echte ontspanning willen hebben, maar je kunt alleen een wandeling gaan maken, een pot bier drinken. Maar een echte ontspanning vind je toch niet in café's en bars. Je blijft altijd maar een zeeman. En het kost een hoop geld met den gulden.
- En bent U dan nooit in ons Zeemanstehuis geweest?
Hé.... daar komt een goede kennis aan: de radio-telegrafist.
- Hoe gaat het er mee? Nog best?
- Hoe maakt [U] het Pater Antonio? informeert hij.
- Best, allemaal gezond.
- Alles nog in orde in het Zeemanshuis?
- Neen groote wanorde!
Wij zijn aan het bouwen, want wij gaan de „Sterre der Zee" ontvangen in Rotterdam. Ik vertel hem onze groote plannen. Hij is er enthousiast voor. Trouwens ook de eerste officier.
- Kijk, zeg ik tegen den radio-telegrafist, de eerste officier is nog nooit in ons huis geweest.
- Hoe is het mogelijk!
Pater, er is in de stad maar één huis, waar een zeeman zich werkelijk thuis voelt. Dat is bij U. Het is of ik daar mijn vader, hier mijn broers en daar mijn zusters zie; teekent hij beweegelijk. U moet er heusch eens naar toe gaan.
- Zondags zijn wij toch nooit hier! zegt de eerste.
- Bent U nu weer voor Zondag weg? vraag ik.
- Natuurlijk, Zaterdag vertrekken wij, zegt hij kwaad.
Het is waar. Als een schip binnenkomt, rekent de reeder al uit of het niet mogelijk voor Zondag weg kan. Zondags moet men immers liggeld betalen in de haven en.... men kan niet werken. Op zee kan men varen, dus er wordt verdiend. Aan de menschen die er op leven, denkt niemand. Slechts aan het schip, den vrachtprijs en de verdiensten. Hier over peins ik en praat ik.
- Maar, zeg ik, U kunt toch ook op de doordeweeksche avonden komen.
Het is dan misschien wel niet zoo gezellig als de Zondagavond, maar U kunt er toch Uw eigen krant lezen, een stootje biljarten, een kaartje leggen, een kop koffie drinken. Er zitten wel een paar gezellige praters ot praatsters en zoo meer. Kom eens een keertje zien.
Dien avond kwam hy nog en keerde enthousiast terug aan boord.
De pater bij de kok in de kombuis (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen)
|
Ik ga verder het schip op, loop langs de keuken. Voor het heete fornuis staat de kok een beeld van zijn vak, stevig en groot. Ik loop de hitte binnen, groet den kok.
- Manneke, zeg ik hem, denk er om, je hebt een voornamen post aan boord. Als jij goed kookt, zijn zij allen tevreden. Als ze niet goed eten, wordt het een ontevreden warboel! Ik ga verder, de machines in. Drie verdiepingen van ijzer hekwerk. Ik ga de ijzeren ladders af, glimmend van de olie. Ik moet oppassen om niet uit te glijden.
Op de tweede etage zitten tusschen de kolossale machines twee mannen te wroeten aan een schroefbout. Olie zijn zij van top tot teen. In plaats van hen een hand te geven, knijp ik ze eens flink in de spierballen; naar een van olie druipende hand kan je slecht vragen, dat willen zij trouwens toch niet. Ik hurk bij hen neer en begin een praatje. Zij zijn blij, tusschen de machines gevonden te worden. Ze praten honderd uit, de een over zijn vrouw, de ander over zijn verloofde. De verloofde gaat binnenkort trouwen en al pratend en lachend leven wij al in het geluk van dien dag.
- Tot ziens mannen. Ik schrijf je, als je trouwt.
In de machinekamer in gesprek met de bemanning (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen)
|
Ik ga dieper. De machinisten zijn druk aan het werk. Te druk eigenlijk om met mij te spreken. Maar onder het vijlen en oliën door gaat het wel.
Een stoker komt naar mij toe. Hij vertelt mij, hoe dankbaar hij nog is voor het ziekenbezoek van de laatste reis. Hij was gevallen, zwaar gekneusd en naar het Ziekenhuis gebracht. Zoo’n man ligt practisch alleen en verlaten op een zaal vol bezette bedden, want niemand spreekt zijn taal, niemand bezoekt hem.
Behalve dat hij toch van tijd tot tijd bezocht werd door eenige Dames van het Apostolaat ter Zee; die kwamen met wat Illustraties in zijn eigen taal, met wat bloemetjes en lachten en maakten pleizier, dat de heele zaal jaloersch werd op den vreemde.
- Dat is echt Apostolaat, zegt hij. Zijn de Dames vanavond aan het Huis? Dan kom ik ze bedanken.
Ik ga verder. Een informatie links, een grap rechts, allen geef ik een beetje moed.
- Zijn er daar nog, misschien? vraag ik, wijzend op een laag ijzeren deurtje.
- Ja Pater, drie, maar daar moet U niet heengaan, zij zijn de ketels aan het uitstoomen.
Ik weet genoeg, stap er bukkend in.
Bukkend loop ik onder de ronding van twee vuurovens door. Nu wil ik toch zelf terugloopen. Een helsch gesis van de stoomspuit en een dikke bruine stofwolk is alles wat ik waarneem. Ik blijf staan en kijk eens goed in die duisternis. Daar staat een stoker. Op zijn gezicht zit een roetlaag van zeker twee millimeter. Alleen het wit van zijn oogen en het rood van zijn natte lippen doen een gelaat onderscheiden. Ik begin een vroolijk praatje in deze heete hel. Boven in den hoek houdt het gesis op. De man draaide de kraan af. Nu pas onderscheid ik daar een mensch, loop er op af, praat en lach.
- Is jullie ziel ook zoo zwart als je gezicht?
- Neen, Pater, die is mooi schoon.
- Hoe lang geleden ben je dan te biechten geweest?
Een geeft een antwoord, een ander zwijgt, de derde lacht.
Ik sla er bij den derde een slag naar. „Vier jaar". Ik ben er blijkbaar nog onder.
- Met Paschen altijd op zee geweest, zegt hij.
- Is dat een reden? „Je moest eigenlijk hier op de roetlaag nog biechten! Maar als je nu in je vaderland terugkomt, dan ga je weer eens, niet?"
- Misschien.
- Neen, niet misschien. Maar ik moet op je woord aan kunnen.
Hij belooft het en ik neem hem op zijn zeemanstrouw.
Op de touwladder (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen)
|
Ik klim weer naar boven. Ik sta te knipperen in de zon, die even door de jagende wolken schijnt. Ik ben zwart in mijn gezicht en ik heb een paar oliehanden. Maar de menschen beneden zijn blij en zij hebben toch in ieder geval weer eens een priester in hun leven ontmoet. Ik stap nog even naar het achteronder der matrozen.
Het is een halve ruimte van vijf bij vier, half afgesneden door den ronden achtersteven. Langs den ijzeren roestigen wand staan drie bedstellen, elk van drie bedden. Het riekt er vunzig. Een getimmerde houten tafel vol krassen staat in het midden, de banken zijn van hetzelfde maaksel. Slechts twee aangeslagen patrijspoorten laten flauwtjes wat licht door. Ik onderscheid er twee mannen, die half in hun kooi zitten te rooken. Zij hebben vanavond de wacht van zes tot twaalf en kunnen nu vast wat rusten.
Een is erg mistroostig. Ik ga naast hem zitten.
- Is er thuis iets niet in orde? „Neen, alles goed".
- Ben je getrouwd? - Neen. - Verloofd?
Hij doet onverschillig. Ik praat er wat op door. De stakkerd, een heel jaar heeft hij gevaren en gespaard. Telkens had hij zijn meisje wat geld opgestuurd voor meubeltjes en kleeren. Stapels brieven had hij ontvangen. Op een dag kon hij schrijven, dat hij terugkwam in de haven, waar zij woonde. Nog een brief had hij gehad, lief en aanhankelijk. Met vreugde was hij aan wal gestapt en niemand teruggevonden. Nu was hij gisterenavond dronken geweest. Niet dat hij te veel had gedronken, maar hij was dat Hollandsche bier niet gewend. Hij had zijn bedwand vol nuditeiten hangen. De man was totaal uit zijn evenwicht.
Van Rixtel schudt een bemanningslid de hand (Bron: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen) |
Het is in-droevig. Eeuwig blijft de zeeman voor den wal, iemand die men plukken kan zooveel men wil. Nooit wordt zijn zoo echt sociaal beroep gewaardeerd en gerespecteerd. Ik monter den man wat op en tracht hem wat vertrouwen in het hart te steken in de Reinste der Vrouwen, in Maria, zijn Sterre.
Ik ga weer midscheeps en doe de Spidovlag hijschen; ik praat en lach nog wat met deze en gene. Als de Spidoboot langs komt, neemt hij mij mee naar een volgende boot.
Ik zwaai en groet nog: Een goede thuisreis!"
J. PONSIOEN,
Havenkapelaan te Rotterdam
***
Terug in Nederland
Vlak na de oorlog, in 1946, zet de pater weer voet op Nederlandse bodem. Als aalmoezenier gaat hij vervolgens aan de slag bij het Open Deur werk in Dordrecht en in de gevangenis in Den Haag.
Pater Van Rixtel moet een markant persoon zijn geweest, die indruk maakte op de mensen die hij tegenkwam.
"Bruisend van aktiviteit is zijn leven voorbijgegaan" staat dan ook geschreven op zijn bidprentje. Hij overleed op 18 december 1981 en werd begraven op het Kloosterkerkhof van de Priesters het Heilig Hart in Nijmegen.
Met dank aan Wim van Stiphout voor de tip over het levensverhaal van Antoon van Rixtel en aan SpaarnestadPhoto voor het gebruik van de foto's. De foto's mogen niet worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de auteursrechthebbende.
Wil je meer lezen over zeemanshuis Stella Maris, pater Van Rixtel en de reis van de 'Sterre der Zee'-replica van Maastricht naar Rotterdam, kijk dan ook eens op de sites welzijnzeevarenden.nl (pag. 63 - 68) en in de Leidsche Courant van 10 oktober 1938.
Reactie toevoegen