Ook de jeugd had haar eigen katholieke clubs:
Herinneringen aan het roomse verenigingsleven
J. van Aart-Van Tillo uit Steenbergen
Bron: parochiewillibrord.nl |
Ik was lid van de Vrouwelijke Katholieke Arbeiders Jeugd (VKAJ). Iedereen was zeer enthousiast om er bij te zijn. Ik kom zelf uit Lepelstraat en wij hadden daar in die tijd zo'n dertig meisjes bij elkaar. We droegen uniformen. Een blauwe blouse, donkerblauwe rok en een donkerblauwe baret met een stropdas. Er hoorde ook een vlag bij: de Nederlandse driekleur met het embleem van de VKAJ. Mijn taak was om de contributie te innen. Die bedroeg elf cent per week.. Elke week ging ik bij de leden om het geld, want als je daarmee twee weken wachtte, konden de meesten het al niet meer betalen.
Mientje Mertens uit Maastricht
Na de oorlog was ik diocesaan leidster van de Vrouwelijke Katholieke Arbeiders Jeugd in Breda. Ik heb daaraan buitengewoon hard mee gewerkt. Je leerde er bewustwording, je eigen zijn en op eigen benen te staan. Voor veel vrouwen is het heel belangrijk geweest voor de eigen ontwikkeling. Zodra je in het huwelijk was getreden, moest je er uit, want getrouwden konden ongetrouwden niet zo goed begrijpen.
A. Mineur uit Etten-Leur
Bron: collectie Katholiek Documentatie Centrum, id.nr. AFBG-4a31527 |
Kort na de oorlog werden de leden van de verkennerij vooral geworven uit de betere milieus. Je werd eerst een halfjaar op proef aangesteld. Pas daarna werd je officieel geïnstalleerd. Dat ging heel plechtig. Met de vlag in de hand en de verkennersbelofte zeggende: Op mijn erewoord beloof ik met de hulp van Gods genade ernstig te zullen trachten mijn plicht te doen tegenover God, de kerk en mijn land. In die volgorde.
Op een keer kreeg ik onder uit de zak, omdat ik na het lof had gesproken met een meisje. Dat was een verkenner onwaardig. Contacten met meisjes waren ten enenmale verboden.
Hoogtepunt van het jaar was het kamp. We overnachtten dan in tentjes. Dat was een hele belevenis, want er was verder maar weinig vertier voor de jeugd. Het hele kampgebeuren was doorspekt met bidden en de kerk. Iedere ochtend naar de mis in de eigen kapeltent. En 's avonds weer gebed en dan mocht je tot het ochtendgebed niets meer zeggen. Dat heette ‘silentium’.
Bron van deze herinneringen
Ad Rooms, Het Rijke Roomse Leven: Herinneringen met weemoed en weerzin, Raamsdonksveer 2002-2006
Reactie toevoegen