De kerkgangers konden gaan zitten tijdens het lezen van het epistel, het offertorium en de oraties. Even tevoren werden ze wel geacht te gaan staan tijdens het zingen van het Credo. Bij het 'Et incarnatus' knielden ze eventjes. Uiteraard volgden de gelovigen de consecratie geknield. Pas bij het Pater Noster gingen ze weer staan. Na de communie-uitreiking knielden ze opnieuw om met de handen voor de ogen te bidden.
Bron: R.P. fr. H. Randag o.f.m. en br. Berthilo FIC, Prentenboek bij de eerste Katechismus, Maastricht / 's-Hertogenbosch 1949 |
Zowel bij de gelezen als de gezongen mis werd van de gelovigen verwacht dat ze op verschillende momenten een kruisteken maakten, zoals aan het einde van het Credo (Et vitam venturi saeculi) en het eind van het Gloria (Cum sancto spiritu). Op andere momenten moest men een of drie keer op de borst kloppen. Dat was onder andere voorgeschreven bij het Agnus Dei en tijdens het uitspreken van het Confiteor bij de woorden `Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa.
De zegen van de priester aan het slot van de mis ontvingen de kerkgangers geknield en ze maakten daarbij eveneens een kruisteken. Ze dienden vervolgens in alle stilte te wachten tot de priester de kerk uitgewandeld was, om daarna zelf het gebouw te verlaten.
Sommigen konden dat geduld niet opbrengen en maakten zich al uit de voeten nadat de pastoor of de kapelaan de zegen had gegeven. 'Bij het kruiske de kerk uit', is een uitdrukking die daaraan herinnert. Vaak spoedden veel kerkbezoekers zich daarna naar een van de vele cafés die ook de dorpen in de streek toen rijk waren. De mannelijke kerkgangers dronken daar hun borrel, ze legden er een kaartje of pakten hun keu voor een potje biljarten.
Herinneringen aan regels in de kerk
J. Rood uit Oudenbosch
Mijn vader nam 's zondags zijn kerkboek uit zijn zak, knielde in het middenpad van de kerk, nam plaats in de banken en begon te bidden op de eerste pagina van zijn kerkboek. Dat deed overigens iedereen. Hij had er een hekel aan als er niet gepreekt werd, want dan kwam hij niet op tijd klaar met zijn gebeden. Met andere woorden: hij bad bladzijde voor bladzijde en het interesseerde hem blijkbaar niet zoveel wat de pastoor vanaf de preekstoel allemaal zei of wat de priester op het altaar aan het doen was. Bij het horen van de bel van de misdienaar knielde hij wel met de massa mee.
Riet Janssen-Romme uit Baarle Nassau
Het was in de jaren tussen 1940 en 1950. Tijdens de zomermaanden ging ik een keer zonder muts naar de kerk en prompt werd ik door een nonnetje de kerk uitgestuurd. Geen muts, dan ook geen kerkdienst. Ik kon naar huis terug. Twee kilometer lopen. Muts op en weer twee kilometer terug naar de kerk, zo hard ik maar kon lopen. Het ging toen allemaal nog over zandwegen. je begrijpt dat ik te laat terug in de kerk kwam. Dat leverde weer straf op op school, want je hoorde immers niet te laat in de kerk te zijn.
Bron: R.P. fr. H. Randag o.f.m. en br. Berthilo FIC, Prentenboek bij de eerste Katechismus, Maastricht / 's-Hertogenbosch 1949 |
M. Perdaems-Bogaards uit NieuwVossemeer
Het was in de zomer van 1944. Ik ging met ons Mia van bijna zes jaar oud naar de mis. Ze had op school over de kruisweg gehoord. Er hingen in de kerk mooie schilderijen over het leven van Jezus. Na de mis gingen we die staties bekijken. We waren net halfweg toen ik de kapelaan aan zag komen. Die liep zijn brevier te bidden. Hij keek naar ons en werd zo wit als een lijk. Ik dacht die man wordt niet goed. Maar je zult het niet geloven. Hij pakte mij vast. Ik had m n zusje bij de hand en hij duwde ons zo de kerk uit. 'Er uit met dat nakend jong', riep hij nog. Dat jong zag er schattig uit. Een mooi jurkje en een luifelhoedje op, maar ze bleek alleen sokjes aan te hebben in plaats van kniekousen.
H. van der Smissen-Schalken uit Zevenbergen
Kinderen zorgen onbewust voor veel humor in de kerk. Zo gingen twee van mijn kleinkinderen die gedoopt zijn noch hun eerste communie hebben gedaan, met kerstmis met mij mee naar een herdertjesmis. Het was een eucharistieviering. Ze luisterden heel aandachtig. Ook toen de priester bij het opheffen van de heilige hostie zei: ‘Dit is mijn lichaam' en daarna iedereen uitnodigde om de communie te ontvangen. Hij zei daarbij dat ook de kinderen die hun eerste communie nog niet gedaan hadden mee naar voren mochten komen. Ze zouden dan een handje of een kruisje van de pastor krijgen. Toen ik aan de beurt was, vroeg ik aan mijn kleinkinderen of ze mee wilden gaan. Een van de twee zei daarop: 'Wij mogen niet oma, want wij zijn vegetarisch’. Hou dan als oma je lachen maar eens in een stampvolle kerk. De mooiste humor komt van kinderen. Er moet eigenlijk veel meer gelachen worden in de kerk. Volgens mij vindt God dat ook.
G. Smits uit Nieuw-Vossemeer
Van 1938 tot 1944 was ik lid van het jongenszangkoor. In die tijd was Piet van de Wildenberg organist. Hij is dat zo'n zeventig jaar geweest. Het kwam in die oorlogsjaren regelmatig voor dat er geen elektriciteit was en stroom was noodzakelijk om voldoende lucht in het orgel te pompen. Op die momenten moest er een blaasbalg aan te pas komen die met de hand moest worden bediend. In het begin ging dat allemaal best goed en zat organist Piet van de Wildenberg rustig op zijn orgel te spelen. Maar na een poosje ging de vermoeidheid een rol spelen en was het ritme van het pompen ver te zoeken. De klanken van het orgel begonnen te vervormen. Piet keek me aan en sprak zo hard dat de priester op het altaar zich omkeerde. De gehele kerkbevolking kon de historische woorden van de organist horen, die riep: “Pompen nondeju!".
Bron
Ad Rooms, Het Rijke Roomse Leven: Herinneringen met weemoed en weerzin, Raamsdonksveer 2002-2006
Reactie toevoegen