De Zusters van Schijndel waren (en zijn) Franciscanessen, die veel aandacht gaven aan het Lof, waarbij het Allerheiligste werd uitgestald op de troon-etage boven op het tabernakel. Dat laatste is de liturgische kast, bekleed - doorgaans - met witte zijde waarin een parochie of congregatie de gewijde hosties bewaarde: de ronde ouwels van ongedesemd brood waarin Christus naar lichaam was ingedaald doordat de priester tevoren, tijdens een mis, er de rituele formule "HOC*EST*ENIM*CORPUS*MEUM" aandachtig en goed gearticuleerd over had uitgesproken. Dat betekent, die in kapitalen weergegeven woorden: "DIT IS WAARLIJK MIJN LICHAAM".
Tevoren had de priester tijdens de opening van de inleidende gebeden wat vaag in het Kerklatijn staan mummelen. Gebogen náár het tabernakel toe, waar de canonborden staan waarop heel precies de liturgische woorden en gebaren zijn aangeven die de priester moet uitspreken. Hij moet dat uit het hoofd doen. Maar voor de zekerheid stonden die borden er toch maar. Omdat met name de pastoors oeverloos in functie bleven. Ook als ze al wat vergeetachtig werden. Of zelfs compleet dement.
Hier, op deze foto, zijn deze borden samengeklapt. Ze bestonden uit een drieluik. Eén voor de liturgische introductietekst. Een voor de echte consecratie woordengericht tot ouwel en de wijn, die op en in heilig vaatwerk gereed stonden. En een voor de liturgische uitleiding, De priesterhostie was veel groter dan die welke bestemd waren voor de gewone gelovigen die ter communie kwamen. Een van die priesterhosties werd niet gebroken, als er een pontificaal Lof zat aan te komen met troonuitstalling van die hostie, waarvan de maten, de opschriften, de kleurstelling en de samenstelling met bereidingswijzen precies waren aangegeven in de rubrieken van het Missale Romanum, het enorme zware misboek dat ook op de altaartafel prijkte tijdens de mis. Dat staat op deze foto niet op de tafel: de hostie is immers al geconsacreerd. De grote ronde ouwel is nu vervat in een kristallen Luna: een grote ronde dubbele plaat vervat in een gouden houder in de vorm van een maansikkel.
Luna: Latijn voor "maan." De Luna staat op een grote standaard die van gedreven koper mag zijn, maar vaak zwaar verzilverd of verguld en soms zelfs vuurverguld is. De Luna wordt weer omvat door een ronde grote glazen schouwvenstering die open of dicht kan. Met een scharnier links en een klip rechts. Alleen de priester mag deze hostie plaatsen en wel met de rechterhand. Pas nadat hij over links de Luna heeft opengeklapt mag hij rechts de hostie inplaatsen en de knip daarna beroeren tot sluiting. Het Lof bestaat uit een plechtige binnentreding door de bij de plechtigheid voorgaande priester met een welkomstzang. Want Christus zelf komt nu de bederuimte binnen. Daarover moet men dus niet gering denken! Dat deden de zusters dan ook nooit. Devoot knielden ze eenparig. Met een soort dof gerommel. Dat nog meer sfeer bijzette. De gelovigen tuimelden dan min of meer over elkaar heen, wat dat gerommel zwaar versterkte. Daarna bad men, wat zeurig, de ganse rozenkrans met alle geheimen over Maria's deelname aan ons stoffelijk leven. De monstrans werd daartoe plechtig op de troon gezet terwijl de menigte steeds sneller de Weesgegroeten, de geheimen en soms de litanie van Alle Heiligen afraffelde, waarbij lettergrepen werden ingeslikt en de geheimen werden ingedikt tot in elkaar overgaande klanken die de strekking ervan schier onbegrijpelijk maakten. "Bid voor ons" werd bijvoorbeeld "biffrons". Dat maakte de liturgie niet tot een ridicule tempeest van klanken. Wel integendeel.
De liturgie begon iets weg te krijgen van een overvol Centraal Spoorstation waarbij de omroeper uiterst Belangrijke Berichten door de galmende hall en over de perrons doet uitwaaieren over "vertragingen", "wijzigingen in de dienstregelingen", "stremmingen op trajecten" en totale verhinderingen van iedere reisbeweging op enig spoorsegment. Het gaat dan om informatie die hoe dan ook onverstaanbaar gedistribueerd wordt over de naar inlichtingen over de haalbaarheid der beoogde reisbestemming hunkerende menigte. De stem vangt aan met nog verstaanbare zinsneden over het belang van de berichtgeving voor hen die naar Amsterdam moeten. Dat is bereikbaar, zegt de galmende stem, als men het volgende omleidingstraject volgt.
Op het moment dat de stem dat aanvangt uit te leggen komt een donderende goederentrein door de hall onder de stationsoverkapping dóórrazend minuten lang roffelend de boodschappen vol verstoren. Of er komt net, toeterend, piepend en knarsend een exprestrein aan op perron zes terwijl die daar nooit mag stoppen. Of er begint een sirene te loeien. Of iets vergelijkbaar dat iedere gehoorszintuigelijke waarneming onmogelijk maakt. Aan het eind van de ingewikkelde boodschap wordt het echter weer stiller en wordt tevens hoorbaar dat de omroeper wil dat iedereen die naar Amsterdam zou willen haast moet maken, want de mogelijk aansluitende trein staat op het punt van vertrekken daar plots een stremming op een rangeervork is opgeheven. Daarna dingdongt de omroepinstallatie nog langdurig krachtig na. Zodat ook niet verstaanbaar is waar die levensreddende trein dan staat, op welk perron en op welke hoogte daarvan, want er staan er twee achter elkaar. Dat laatste is zeer duidelijk. Het eerste per definitie niet. Deze razendmakende onbegrijpelijkheid is essentieel voor het intrinsieke belang van de boodschap. Het Allerheiligst Lof wemelde daarvan. Vooral als er krachtig gewierookt werd in de richting van de monstrans. Dan begon de gehele geloofsgemeenschap zeer krachtig te hoesten en te rochelen, onderwijl vehement doorbiddend.
De priester gaf, en dat was het hoogtepunt van deze liturgische HOCUSPOCUS (afgeleid van het HOC* EST*CORPUS, waaraan ik refereerde) uiteindelijk de verlossende zegen. Met de monstrans die hij daartoe aanvatte met het velum, de van gouddraad doortintelde liturgische handdoek die hij om de draagsteel van de monstrans wikkelde, wederom op een specieus voorgeschreven wijze. Dat zien we op deze foto. Het volk met het koor barstte middelerwijl uit in een daverend Tantum Ergo. De plechtige slotzang van deze aanbiddingsstonden van het uitgestelde Heiligst Sacrament: "Tantum Ergo sacramentum, veneremur cernui: et antiquum documentum novo cedat ritui: prestet fides supplementum Sensuum defectui." In de vertaling van de priester-dichter Guido Gezelle: "Eren wij dan diep gebogen* Een zo heilig sacrament; *de oude schaduw is vervlogen, * In dit nieuw geheim voleind: * Wat de zinnen niet vermogen, *Worde door 't geloof erkend." Ik was de misdienaar die het wierookvat in drieslag dan mocht heffen teneinde de monstrans in de dampen te zetten. Daarin slaagde ik, net als het manneke op deze foto, meestal aardig in.
Ik begreep van de zang niets, maar daar hadden de zoontjes van de Philips-glasblazers bij ons op de Willibrordusschool aan de Zeelsterstraat te Strijp het volgende van gemaakt: "Tante Mergel, zak met centen, veel jenever, weinig bier! En antieke dooie mensen, zo leeft tante Mergel hier! Stap op 't water, duik maar onder, nu, bedankt met friet en bier!" Ik zong dat uiterst devoot en wel gearticuleerd als Hollands jongetje. Ik werd dus heel goed verstaan door mijnheer pastoor. En die vond op den duur dat hij mij moest mededelen dat ik aldus de zin en strekking van deze slotzang niet geheel recht deed. Hij deed het ongaarne. Want hij zag dat ik geloofde. "En," zei hij mild monkelend, "daar gaat het om junkske, maar gij zijt zo goed te verstaon!"
Reactie toevoegen