De Pater had het dan vol vuur over de Hemel en het Vagevuur. In het ergste geval konden we ook nog in de Hel terecht komen. Nou, dat zag er helemaal niet goed uit en ik probeerde me dat enigszins voor te stellen. De Hemel leek me wel de beste plek om naar toe te gaan. Heidense gedachten moesten uitgebannen worden, zo vertelde hij.
Het Laatste Oordeel was ook een geliefd onderwerp in de preek om de gelovigen aan te sporen het roomse leven te koesteren. Maar op de vraag wanneer en hoe de wereld dan zou vergaan, daar kon de pater ook geen antwoord op geven!
Zo waren de paters ook naar onze parochiekerk van het Heilig Hart getogen om het geloof te versterken en probeerden ze met preken en biecht horen de parochianen nog roomser te maken dan ze al waren. Omdat we als misdienaars weleens uitgewisseld werden om te vervangen in een andere kerk, kwam ik ook in het vizier van zo’n missiepater. Ik kreeg meteen een paar boeken mee naar huis om ze eens “door te nemen”.
Ja, de pater probeerde op alle mogelijke manieren het geloof te verheerlijken en mij enthousiast te maken. Ze zorgden er ook voor dat er jongens naar het seminarie gingen om opgeleid te worden tot geestelijke.
In de wijk Kalsdonk, waar ik woonde, was alles gericht op het katholieke geloof. De Heilig Hartschool voor meisjes, de Sint Georgeschool voor jongens. In het patronaat, het tegenwoordige buurthuis, mochten alleen maar jongens komen. Een kapelaan of onderpastoor hield ons zootje daar in het oog.
De verkennerij stond net zo onder toezicht van een geestelijke en ook bij voetbalclub R.B.C. hield kapelaan Lanen als 'Geestelijk Adviseur' de touwtjes strak. Hij maakte uit wanneer er gevoetbald mocht worden. ‘s Zondags mocht er pas ná de laatste mis gespeeld worden.
Wanneer we onze pastoor of een van de vier kapelaans tegenkwamen met ‘Ons Heer’ moesten we knielen op straat, een kruisteken maken en een weesgegroetje bidden of een kort schietgebedje opzeggen. Ze waren dan op weg naar een zieke of een stervende. Die had ge-vraagd om het sacrament der Stervenden, Heilig Oliesel of ziekenzalving, te mogen ontvangen en tevens te biechten.
Wij woonden schuin tegenover de Heilig Hartkerk en wellicht had dat te maken met het rotsvast vertrouwen in het katholieke geloof. Alles stond in het teken van het Roomse gebeuren. Christ Buijk was koster van de Heilig Hartkerk. De familie Buijk woonde recht tegenover de kerk, hoek Parklaan-Gastelseweg waar ze een kruidenierswinkel hadden. Op de zolder van hun grote huis hadden ze een altaar staan met de nodige attributen. We speelden daar dan de Heilige Mis na. Op die manier deden we veel roomse wijsheid op.
Iedere morgen moesten we naar de kerk. Nadat we gebeden hadden op school, was het eerste wat de schoolmeester vroeg, wie er naar de vroegmis in de kerk was geweest. Hij hield dat bij in een boek om het de pastoor te laten zien wanneer die catechismusles kwam geven. Bij binnenkomst van onze pastoor of kapelaan moesten we netjes naast de schoolbank gaan staan in het gelid en begroeten.
Bij mijn weten heb ik nooit verzuimd om naar de kerk te gaan. En ik heb ook nooit met enige tegenzin of problemen te maken gehad in mijn lagere-schoolperiode. Het was een mooie tijd en orde en discipline hoorde gewoon bij onze opvoeding!
Eerder verschenen in de Verhalenbank van het Tongerlo Huys, januari 2015.
Reactie toevoegen