Ook in de huiselijke kring merkten we goed dat de vastentijd aan de gang was. De volwassenen, vader en moeder dus, aten minder: zij mochten maar één volle maaltijd per dag gebruiken en bovendien op Aswoensdag en de vrijdagen geen vlees. De volle maaltijd was doorgaans het - warme – middageten. Bejaarden en kinderen waren hiervan vrijgesteld, maar voor de jeugd gold wel een andere regel: er mocht niet worden gesnoept. Zo ontstond het vastentrommeltje.
Ook al kocht moeder thuis tijdens de vasten geen zoete lekkernijen, die kregen we als kind heel gemakkelijk, wanneer we voor een boodschap naar de bakker of de kruidenier werden gestuurd. Terwijl het water ons bij wijze van spreken uit de mond liep, namen we het lekkers mee naar huis, waar elk kind zijn of haar trommeltje op een veilige plek bewaarde. Koekjes en snoepjes, alles werd door elkaar erin gestopt. Toch ontdook ons moeder enigszins het snoepvasten: van rietsuikerstroop maakte ze stroopbrokken. Die mochten we van haar wel eten, want dat was volgens haar geen snoep.
Foto: BHIC / Paul Huismans |
Op de vierde zondag na Aswoensdag was het Halfvasten. Dat kon je zien aan het roze kazuifel dat de priester dan droeg tijdens de mis. De teksten en gezangen waren die dag wat lichter en vrolijker van toon: wees blij, want het is bijna Pasen! Thuis mocht het vastentrommeltje worden aangesproken. Wie er zuurtjes in had gestopt, kon er donder op zeggen dat deze waren verkleefd met koekjes en toffees. Maar het gaf een goed gevoel de bodem van het trommeltje in zicht te krijgen. ’s Avonds ging het deksel weer erop, want er waren tot Pasen nog drie weken te gaan.
Herinneringen aan de vastentijd
W. van Unen uit Oud-Gastel
Mijn ouders waren streng katholiek en er werd zeer goed opgelet wat er allemaal op tafel kwam en ook wat er in de knapzak ging. Er werd dagelijks maar één volle maaltijd geserveerd. En dat was knap lastig als je een behoorlijk zwaar beroep had in een ijzergieterij. Maar er was geen pardon. Ik kan me nog herinneren dat we een half ei kregen en een stukje bukkum (bokking).
E. Voermans uit Zaamslag
Als kind kregen we aan het begin van de vastentijd altijd een trommeltje. De snoepjes die we gedurende de zes weken kregen, moesten we daarin bewaren. Ik weet nog dat ik iedere woensdagmiddag na school voor een mevrouw in de buurt bij een bakkertje boodschappen ging doen. Als beloning ontving ik dan een lolly. Die ging braaf in het trommeltje. We waren met vijf kinderen en het was een sport om zoveel mogelijk snoepgoed bij elkaar te sparen. Op zondag mocht je er af en toe iets uithalen, maar als je sterk was, bleef je er ook dan vanaf. Dan had je op paaszaterdag, als het deksel er definitief af mocht, lekker veel.
J. van Beek-Dijkstra uit Dongen
De hoofdzuster van de bewaarschool in Waalwijk had veertig kinderen in de klas en ik hield ze soms een beetje bezig. De kinderen leerden onder meer een liedje dat speciaal was afgestemd op de vasten. De tekst luidde: ‘Vasten is een blij vermaak. Het zal ons in de hemel helpen, want vasten is een heilige zaak.’
P. Lijmbach-Suijkerbuijk uit Woensdrecht
Op de eerste zondag van de vasten las de pastoor de namen voor van degenen die niet hoefden te vasten. Als kind vond ik die lijst heel mooi. Wat wisten we toen van het beroep van gevangenisbewaarder. Ook de politie was vrij van vasten. Er werden veel beroepen genoemd, zoals dat van veldwachter. Ook dienstmeisjes die toevallig bij een niet-katholieke familie werkten, kregen dispensatie. En vrouwen die in verwachting waren of die zelf hun kind voedden.
J. van de Eijnden-Breugelmans uit Zegge
Politiemensen en sommige ambtenaren hoefden niet te vasten, omdat ze nachtdienst hadden. Ze hoefden toch geen zwaar werk te doen, in tegenstelling tot een boer die in het voorjaar hele dagen achter de ploeg door de losse grond ploeterde, maar die wel moest vasten. Net als metselaars, opperlieden en stratenmakers.
L. Geers uit Halsteren
Mijn vader zaliger werkte in ploegen in een van de ijzergieterijen in Bergen op Zoom. Moordend werk in damp, stof en hitte veroorzaakt door het gloeiende metaal. Heel zwaar en uitputtend en voor een paar grijpstuivers. Vermoeid tot op het bot kwam hij thuis na zijn nachtdiensten. Na een paar karige boterhammen verdween hij in de bedstee en viel doodmoe in slaap. Als je zo hard moest ploeteren voor een hongerloon, was je nog blij met een ranzig stukje vet spek. Dat was ook zo op een zekere vrijdag en dus onthoudingsdag. Mijn moeder had niks anders in huis dan wat aardappelen, roggebrood en een beetje spekvet. Moeder bakte dat spek op de plattebuiskachel. Vader kon een bord aardappelen naar binnen werken met sla uit zijn eigen tuin en wat spekvetsaus. De uitgebakken speklapjes, kripkes noemden wij die, lagen op de rand van zijn bord. Op dat moment kwam de pastoor onverwacht op huisbezoek. Moeder verstijfde van schrik. 'Gauw dat spek weg', gilde ze, want het was vrijdag. Het werd vliegensvlug op de tafelschuif gegooid. De pastoor, eenmaal binnen, snoof eens en keek bedenkelijk. Gelukkig zei hij niks over de lucht van gebakken spek. Nadat de pastoor vertrokken was, kon vader zijn spek opeten en vervolgens weer zo mager als een lat en lijkbleek aan zijn nachtdienst beginnen.
Bron van deze herinneringen
Ad Rooms, Het Rijke Roomse Leven: Herinneringen met weemoed en weerzin, Raamsdonksveer 2002-2006
Reactie toevoegen