De grensverleggingspolitiek van de Frankische vorsten
Destijds, toen de Pepiniden – een Frankische vorstendynastie, waarvan een zekere Pepijn van Herstal als stamvader geldt – noordwaarts oprukten was het Christendom een ideologie die elementen bevatten ten gunste van een centrale staatshuishouding door een vorst, keizer of koning. Het was een wereldbeschouwing die zich beslist los had gemaakt van de in het Midden-Oosten zo gangbare stammenverbanden zoals de mythische stam van David.
Ze erkende het recht van vorsten om belastingen te heffen en diensten te eisen van ingezetenen of onderdanen. Dat was voor de Romeinen al interessant. De reden voor Keizer Constantijn om deze religie met haar rituelen openlijk toelaatbaar te achten in zijn rijk, toen hij behoorlijk knijp zat. Dat was voor de Pepiniden ook het geval.
Karel de Grote en zijn immense rijk
Hun geopolitiek culmineerde in de staatkunde van Karel de Grote, die dat Christendom inderdaad tot staatsgodsdienst promoveerde. Zijn opvolgers deden hetzelfde. Ze verhieven geestelijken tot topambtenaren, reeds omdat die, wegens hun celibaat, geen dynastieke pretenties zouden hebben. Ze stelden daarom een bisschop aan daar, waar allerlei sprangen en riviertjes zich onder aan een steile heuveling mengen met De Maas.
Die werd vooreerst militair gouverneur aan wie ze de garantie van de gewapende neutraliteit van deze regenrivier toedeelden. Want de Maas was een belangrijke transportader in het rijk van Karel, dat nu langzaam in stukken brak. Erfeniskwesties. De bisschop moest de linker-grintbedding van de Maas beschikbaar houden voor de troepen van deze erven. Stroomop- en -afwaarts. Zonder onderscheid naar hun gebieder.
De Luiker bisschop als militair commissaris
Machtsevenwicht was het parool. De bisschop kreeg aldus een militair mandaat. Omschreven bij de uitvoeringsverdragen van het verdelingsverdrag van Meerssen van 870. Duur om te vervullen. Dat zagen de mandatarissen ook in. Hij kreeg daarom Brabant als te verpachten grondgebied ter beschikking om daar een kerkelijk fiscaal systeem op te zetten via tienden, te heffen over pachtgronden, de uitgifte van privileges, tollen, benoemingsrechten maar vooral het recht om sacramentele diensten te verlenen en sacramentaliën te scheppen, wijdingshandelingen van de zeven sacramenten getrapt afgeleid. Daar bleek de Luiker kerkvorst een meester in. Het diocesaan proprium dijde jaarlijks uit.
Overvloed aan sacramentaliën met formula’s
Processies, bezweringen, wijdingen, ommegangen, duivelsuitdrijvingen, onttoveringen, aflaten, eigenrichtingen, bijzondere zegens, het kon niet op. En allemaal via accijnzen belastbaar. Wilt u een gewijde kaars aansteken bij deze Maria ter Eik? Dat kan. Hier is het bonnetje, bij de koster te voldoen. Heeft uw dochtertje het Sinte Markoen? Deze gewijde zalf helpt. Zes oortjes, het is te geef, mits u tijdig en regelmatig dit gebed afdraait. Of drink water uit deze kerstklok en bidt daarbij driemaal het Angelus.
De Utrechtse bisschop hàd geen principale militaire taak. Hij matigde die zich soms wel aan. Maar die was niet verdragsmatig opgelegd en omschreven. De Utrechter potentaat kon dijkageconcessies geven in Holland. Dat deed hij dan ook aan de Benedictijnen van Egmond en Hohorst. Die hieven per dijkpark belastingen en over de polders, kwelders en gorzen die ze wonnen, tienden. Dat tikte goed aan. Zodanig dat boven de Rijn binnen het Utrechtse diocees veel minder rituele eigenaardigheden in het proprium werden opgenomen. En daarover werd ook minder btw geheven.
Rijn en Maas
De Rijn was een onbeheersbare gletsjerrivier. Toen nog wel. Wel bevlotbaar in lente en herfst. Maar niet geschikt voor commerciële beurtvaart of troepentransport. Maar bij de Maas kon dat wel. Daar kon stroomopwaarts altijd gejaagd worden. Met paardentractie over de linkergrintbedding. Alleen moest bij Venlo van vaartuig veranderd worden omdat daar de golven anders gingen slaan. De Luikse potentaat was steeds gebonden aan zijn neutraliteitsmandaat dat hem op kosten joeg zonder directe baattrekking. Hij had dus knaken nodig. Via zijn kerkelijke territoriale jurisdictie.
Dat verklaart waarom de opere operato-formalistiek in Brabant veel meer merkwaardige deraillementen kende dan in Holland in vaak extreem zonderlinge rituelen. Die tot diep in de twintigste eeuw in Brabant nog opgang maakten.
Verschillen tussen boven en onder de Grote Rivieren
Dat verschil komt soms aan het licht als we kijken naar de historiografische ontwikkeling van de duivelsuitdrijvingsrituelen, de heksenprocessen, de vervolging van magiërs die ook witte toverkunde betrachtten, ziekenbezweringen en de merkwaardigheden van processies bij flakkerende volksziektes.
Zo is daar de heksenhysterie in de Peel bij Mierlo, Lierop, Leende, Asten en Someren rondom de eeuwwisseling van de vijftiende in de zestiende een voorbeeld van, maar ook de vergelijkbare moordpartijen rondom Horne en in Roermond, iets later. Belangrijke rol speelde daarbij dat de Luiker bisschop de decreten van het concilie van Trente stomweg niet uitvoerde, ook niet die, ter mindering van de sacramentaliën die westelijk Europa dreigden te overwoekeren. De gemijterde potentaat beriep zich op zijn volkerenrechtelijke status als neutraliteitsautoriteit. Hij had de centen nodig. De opere operato-doctrine was winstgevend.
De Brabo’s koesterden haar ook nog in de jaren van de overheersing door de Staten-Generaal van de Republiek. Ze werd een taaltje voor de onderdrukten. Een soort Sjibbolet, zoals de Aszkenasische Joden die ook hadden ter herkenning van elkaar, bij het betreden van sjoel en het daaraan competerende gebied, de paole. De Staten moesten het niet. Eng. Geheimzinnig. Overheden die onzeker zijn hebben ook altijd iets tegen de Vrijmetselarij of dat soort geheime genootschappen.
De wijsheid van de Raad van State
Die Staten hadden de beheerstaak over Brabant uitbesteed aan de Raad van State. Die keek wel raar op van dat soort religieuze eigenaardigheden, maar echt onderdrukken, daar voelde hij niet voor. De Nederduyts Gereformeerden in Brabant wilden dat wel. Die dachten in 1650 dat ze een staatskerk konden worden. De dominees volstandig ambtenaar met salarisschalen in het vooruitzicht. Maar de Raad was wijzer en de besturen van dorpen en steden ook.
De Raad liet weten dat hij dat soort ritualistiek gedoogde, als dat niet gevaarlijk was voor de openbare orde, rust en veiligheid. Vooral omdat de Franse zonnekoning, die zeer katholieke majesteit, gevaarlijk dicht in de buurt rondhing in 1672. Die zocht aanleidingen tot tussenkomst. Bij de Vrede van Utrecht in 1713 besloot men de zaak maar zo te houden, maar nu op verdragsbasis. Niet via een soort bestuurlijk opportuniteitsbeginsel. Vandaar dat koning Lodewijk Napoleon zich in 1806-1809 in Brabant als echte katholiek zo thuis voelde. Willem I, de koning, reageerde meer geharnast. Die bleef katholieken zien als mogelijke landverraders. Met hun gekke hiërarchie en hun onbegrijpelijke santenkramen. Die in 1853, toen de bisschoppen hun zetels van 1559 weer innamen, flink werden opgeleukt. In Brabant en Limburg, dan. Hocus pocus werd troef. Vreesde Den Haag.
Reactie toevoegen