Dat waren “Henkie de zwerver” uit Drenthe, die al na een jaar was overleden; “Het Belske” die uit West-Brabant kwam, maar lange tijd in België had gewoond, vandaar zijn bijnaam; en “de brandweerman”.
Het Belske was meer dan de andere bewoners op den harde weg geweest. Hij ging zo zijn eigen gang, hij vertelde dat er diverse keren krawallen (onenigheid) waren geweest in het gasthuis. Bij zulke ruzies werden oude koeien uit de sloot gehaald en verweet men elkaar van alles.
Als een van de heren te veel gedronken had, moest die bij Moeder-Overste op het matje komen. Dan kwamen de meeste kinderlijke verontschuldigingen naar voren, zoals: “ja Moeder, ik drink er altijd maar twee. Maar toen was de kastelein jarig en die gaf er een weg en net toen ik wilde gaan, kwam Jan Ermers binnen die gaf een rondje, en ik kan de kastelein toch geen schade aan doen. Trouwens, ik had mijn dag niet.” Dan moest de ‘zondaar’ beterschap beloven. Het Belske was aan de beurt om op het matje te komen, maar hij zei dat hij niets kon beloven.
De brandweerman kwam uit Asten en werd zo genoemd, omdat hij altijd door het dorp wandelde met twee medailles op zijn jas die hij ooit in Asten bij de brandweer verdiend had. In het gasthuis was zowel een gezamenlijke slaapzaal en eetzaal als een ontspanningsruimte met tafels, stoelen en een biljart. In deze jaren bestond de AOW nog niet, de mensen “trokken van Drees”, een kleine maandelijkse uitkering volgens de Noodwet Ouderdomsvoorziening van Willem Drees die van 1947 tot 1957 diende als voorloper van de AOW.
De eerste maandag van de maand was het betaaldag in het postkantoor. Om negen uur ging het postkantoor open, om kwart voor negen stonden er al enkelen op de stoep, en om kwart over negen zaten ze in het café. Ieder had zo zijn eigen stamcafé: Dries den Dekker, het Meijerke en Piet Prons waren vaste klant in de Gouden Leeuw tegenover de kerk. Op een dag zaten de drie musketiers aan een tafeltje, er werd druk geredeneerd. Er was in het gasthuis een GROOT probleem. Het was de gewoonte dat als er iemand bediend of gestorven was, er in de kapel de rozenkrans gebeden werd. Degene die voorbad, kreeg van de toeziende non een rijksdaalder, die uiteindelijk van de familie kwam. Wat was het probleem?
De brandweerman bad altijd voor en kreeg zodoende de rijksdaalder. Daar waren de drie heren het in het geheel niet mee eens. “Wat!” zei het Meijerke, “hij is gineens geen Gemertse.” “Ik vind dat het per toerbeurt moet gaan,” zei Piet. “Wij hebben daar ook recht op”, meende Dries. “En hij komt nooit in het café en dan heb je ook geen geld nodig,” zei het Meijerke. Daar waren ze helemaal over eens. Uiteindelijk zei Dries: “ik leer het hem wel af.”
Na enige tijd was het weer zover en werd er iemand bediend. Het bidden was zoals gewoonlijk om drie uur. De kapel liep langzaam vol, de drie musketiers waren op tijd aanwezig. De klok in het torentje sloeg twee keer en Dries begon hardop voor te bidden. Iedereen keek verbaasd om, dat waren ze niet gewend. Er werd verder niet op gereageerd. Na afloop gingen de heren langs de non en Dries kreeg de rijksdaalder. Daarna gingen ze regelrecht naar het café. En lol dat ze hadden! Het kon niet op. “Je had hem vuil moeten zien kijken,” zei het Meijerke. “Wat een geweldige stunt!” riep Piet. “Dat heb je hem goed gelapt”, zei Meijerke, “en wij zijn uiteindelijk Gimmerse”.
Het verhaal werd van voor naar achteren verteld en dan weer van achteren naar voren, en nog eens herhaald. Het waren net jonge hondjes die losgebroken waren. Dries kon wel twee keer trakteren en hield nog wisselgeld over. Zo zie je: met bidden kun je geld verdienen.
Reactie toevoegen