

Een jongerenkapelaan
Sinds kort was een zekere Piet Robben dat team komen versterken en hem was het jongerenpastoraat toevertrouwd. Wat dat nu precies was en moest opleveren, dat wist niemand. Merkwaardig was, dat de priesters eigenlijk als allerlaatsten deze secularisatiegolf zagen aankomen en dat ze ook niet begrepen waar

de oorzaak daarvoor te vinden was. Het bleef bij gissen. Bij experimenteren met allerlei liturgische bijeenkomsten die ook nog faliekant afliepen omdat veel gelovigen getergd werden in hun dierbaarste gevoelens betreffende de sacramenten. Piet besloot een dweilorkestje op te zetten voor de leden van de voormalige fanfare van de Maria Reginaparochie. Daarmee kon hij dan op de carnavalsdagen de Eindhovense binnenstad in.
Een samenbindend wij-gevoel
Dat zou een zeker wij-gevoel kunnen te weeg brengen waarop hij dan zou kunnen voortborduren teneinde later weer te komen tot samenkomsten met jongeren waaraan dan het Evangelie op enigerlei wijze gesleten kon worden. Er waren onder de ex-blazers van het zwaardere koper goede muzikanten, en daaromheen hoopte Piet dan stuurloze randjongeren te groepen die dan ook met dat orkestje mee zouden gaan dweilen in de contreien van het Stratums Eind dat destijds nog niet zo berucht was als schervenbuurt. Piet zou dan zo nu en dan beloken deze probleemfiguren betrekken bij discussies, uitstapjes naar de Acht Zaligheden – Eersel, Knegsel, Netersel en zo – en zo zou dan onder de hoede van de Alverlosser spontaan een soort discussiegroepjes ontstaan.
De ommedracht van de Goede Boodschap
Waarin het nieuws van de Goede Boodschap ineens een nieuwe allure en dimensie zou krijgen. Er moesten ook zeikerige brave jongens bij, bij dat orkestje, die al geplogen waren in de christelijke leer en het beste voorhadden met de dwalende medemens. Aangezien Piet mij geronseld had voor het Acolythencollege van de parochie Strijp die één keer in de maand de Latijnse Hoogmis gestalte zou geven en aangezien ik daarbij het Epistel galmend zou uitzingen in het Latijn, voorzien van inleiding en homologie, leek het Piet aangewezen dat ik ook met dat orkest zou mee doen, al kon ik geen noot lezen zo groot als een wagenwiel. Ik zou beschavend kunnen optreden, giste Piet, liefst via de achterhoede en zorg kunnen dragen dat de zaak erotisch niet uit de hand zou kunnen lopen, want meiden liepen ook al dweilend mee – een geducht experiment.
Het Amusica-vaandel
Er was een vaandel gemaakt samengesteld uit oude jäger-onderbroeken waarop met onbeholpen hand door de pupillen van de huishoudschool Stella Maris in rood lint de naam van het blaasgezelschap was aangebracht in kruissteek. De blaaskapel zou de naam A-Musica torsen. Omdat de meesten die instrumentaal bijdroegen eigenlijk er niets van bakten. Dat wisten we wel. Ik zou, omdat ik muzikaal verder weinig vermocht, de grote trom maatvast bebeuken en steeds zorgdragen dat de groep pubers bij elkaar bleef en het verder alcoholisch niet te bont maakte.
Want de parochieraad had tevoren wel gestipuleerd dat het niet te bont gemaakt mocht worden ook al waren er beproefde jonggelovigen in het orkest die trachtten hun élan maatschappelijk succesvol aan te wenden ten behoeve van Gods Volk onderweg. Ik accepteerde het mij toegewezene volgaarne, want zo kon ik ook eens carnaval schadeloos beleven zonder zonde. Immers: Piet als beproefd geestelijke met wendbare geest zou wel alle aberraties die zich konden opdoen klemvast bezweren. Dat dachten de pastoors en kerkmeesters ook en hoe bedrogen kwamen zij daarin uit.
Reactie toevoegen