Tour de France
Broeder Wilhelmus houdt een gele trui omhoog als een soort relikwie. “Jongens, deze trui zal worden gedragen door de leider in ons komende taal-, reken- en aardrijkskunde-klassement. Kennen jullie de Tour de France?” Ik steek direct mijn vinger op omdat ik al enkele jaren alle wieleruitslagen bijhoudt. Dus ook de Tour de France. “Henkie, zeg het maar.” “Dat is de gele trui van Anquetil, broeder. Die heeft vorig jaar de Ronde van Frankrijk gewonnen. Hij was eerste in het eindklassement en hij droeg die trui veertien van de tweeëntwintig dagen”, fluister ik met ingehouden ontzag. Onze broeder knikt en vervolgt: “Jullie kunnen ook Tour-helden worden door je best te doen bij de komende dictees, rekenproefwerken en aardrijkskundetoetsen. Degene met het minste aantal fouten wordt de leider en krijgt in de klas deze trui aan. Er is ook een groene voor nummer twee en een bolletjestrui voor de derde. Elke ochtend maak ik het klassement bekend en worden de truien verdeeld. Dat zal de hele komende maand duren. De eindwinnaar kan op een flinke premie rekenen!” Ik zie dat verschillende jongens, waaronder Hans Derison, al glunderen bij het idee om geletruidrager te mogen zijn. Maar ik zie ook flink wat jongens sip kijken. Pietje van Diepen zit naast me en stamelt: “Dat is niks voor mij. Ik kan nie rekenen en ik ben ook nie goed in spelling. Dat dun broeder mar ne wedstrijd duu in knikkeren!” “Toch je best blijven doen, Pietje”, fluister ik. “Ge hed hendig proaten”, fluistert hij weer. “Mag ik dan bij jou afkieeken?”
Die zomer voel ik me op school een ware sportheld. Onderweg van en naar school fiets ik met mijn buurvriendjes Adriaan van Oorschot en Gerard van Dijk de tien kilometer vaak als wedstrijd. Dan heb ik mijn groene trui niet aan; die blijft kraakhelder op school. We maken er vaak een veldrit van, die meestal niet door mij gewonnen wordt. In de karresporen blijft Gerard het best overeind. Regelmatig kom ik met een nat pak thuis als een stevige duw mij de sloot in lanceert. Niet erg, straks draag ik weer dat spannende tricot. De zomervakantie wordt helemaal prachtig als het me lukt om op de slotdag Hans Derison uit het geel “te rijden”. Het lukt me warempel om het moeilijke dictee foutloos te maken. Ik sta bij de huldiging ietwat verlegen en toch trots op het bovenste schavot. Ik heb indertijd de ronde-misses niet gemist.
Lijfstraf als opvoedingstherapie
Ik zit in de vijfde klas. Het is maandagmorgen. Iedereen is keurig in de rij vanaf het schoolplein de klas in gemarcheerd. We zitten amper op ons stoeltje en hebben onze tafelklep nog niet aangeraakt. “André Dirks, kom jij maar naar voren”, briest Broeder Wilhelmus. Dat klinkt niet goed. Onze broeder oogt als een reus en staat in zijn wijdbeens gespreid rokkostuum voor de klas. Zijn witte befje trilt onder zijn rood aangelopen hoofd. “Wat moest dat gisteren op het kerkplein betekenen? Ik weet dat jij mij die kei nawierp, toen ik na mijn vermaning wegliep!” Broeder Wilhelmus heeft dun rooie Dirks stevig aan zijn arm vastgegrepen en kijkt hem indringend aan. André is verreweg de grootste van de klas, maar zijn lijf en branie verschrompelt bij deze fysieke en mentale aanpak. Hij murmelt wat als een soort van schuldbekentenis. Dan, in een flits, haalt de broeder uit. Met de vlakke hand klapt hij als een soort eruptie tegen de rode krullenbol. Mijn hart slaat over als ik de rooie Dirks knock-out zie gaan. Voor hij de plankenvloer raakt heeft Wilhelmus hem alweer vast. Versuft hoort hij de ultieme waarschuwing van de ontvlamde La Salliaan aan: “Laat dit niet meer gebeuren, ventje!”. Daarna strompelt Dreeke met beide handen aan zijn hoofd naar zijn stoeltje. Die ochtend bleef het muisstil in klas 5B van de Odulphusschool…
Als ik anno 2021, ruim zestig jaar later, aan mijn lagereschooltijd terug denk, komen alleen warme en dankbare gevoelens naar boven. Ik besef dat ik, door mijn leergierigheid en goede aanleg, bij de broeders “in een goed blaadje stond”. Daardoor werd ik ondanks de strenge discipline gestimuleerd en positief gediscrimineerd. Het toeschuiven van de vele leesboeken, de extra vakken, zoals Frans in klas zes, de talrijke beloningen met pennen, kleurkrijt etc. waren premies die mijn “zin in naar schoolgaan” alleen maar vergrootten.
Toch zet ik, terugkijkend met mijn kennis en inzicht van nu, vraagtekens bij de La Salliaanse onderwijsvisie. Salueren op de gang als je broeder Directeur tegenkomt, gooien en slaan met bamboe-rietjes (mister van den Elzen), opsluiting in de kast etc. werden door onze ouders getolereerd, ja zelfs gewaardeerd als passend in onze masculiene onderwijs-biotoop. Het had wel een onsje autoriteit minder gekund. Ik voelde me echter op de Odulphus als een vis in de mij lavende kennisbron. Het leverde me de stimulans voor een leven lang leergierigheid en mijn permanente drang naar het vinden van “het naadje van de kous”.
Reactie toevoegen