Moederheil werd gesticht in Breda in 1915 door vrouwen uit de gegoede burgerij. Het was een initiatief gericht op de zorg voor ongehuwde en zwangere vrouwen. Ongehuwd zwangerschap gold vroeger immers nog als een grote schande en niet alleen in katholieke kring. De vrouwen in kwestie werden gelijkgesteld aan prostituees. En alsof dat nog niet genoeg was, werden zij door hun ouders vaak zonder pardon op straat gezet.
In eerste instantie was Moederheil alleen een doorgangshuis (opvang), later kwam daar de bekende kraamkliniek bij. In 1924 verhuisde de instelling naar Ginneken (nu een wijk van Breda, toen een afzonderlijk dorp), naar een gebouw dat werd ingezegend door de bisschop van Breda, mgr. Hopmans.
De kliniek Moederheil in Ginneken maakte deel uit van het klooster van de Kleine Zusters van de Heilige Joseph. Dat zij de ongehuwde moeders een dak boven het hoofd, een warme maaltijd en zorg boden, wilde echter niet zeggen dat zij geen problemen hadden met het ongehuwde zwangerschap. In tegendeel: de opgevangen vrouwen hadden gezondigd tegen God en de samenleving, zo stond in de stichtingsakte van Moederheil. Hun zielenheil stond op het spel. De zusters stelden zich daarom 'de zedelijke en maatschappelijke verheffing van gevallen meisjes' tot doel.
Na de bevalling konden de moeders enkele maanden in Moederheil blijven en kraamvisite ontvangen. Uitgangspunt van de zusters was dan ook dat moeder en kind bij elkaar horen, en dat borstvoeding beter was dan flesvoeding. In de tussenstijd stuurden ze aan op een hereniging van de moeder en de vader. De laatstgenoemde werd dan meteen gewezen op de kosten van de bevalling en het verblijf.
Let wel: dat moeder en kind bij elkaar horen, was het beleid. Dat de praktijk vaak anders was, is inmiddels duidelijk geworden door middel van onderzoek, media-aandacht en natuurlijk de verhalen van de vrouwen zelf. Bekend zijn de verhalen van moeders, die gedwongen werden om hun in Moederheil geboren en verzorgde kind aan adoptieouders af te staan.
Naast de kliniek was in Moederheil sinds 1929 ook een kraamvrouwenschool met internaat gevestigd. Opvallend voor die tijd is dat toen de stichting Moederheil in het leven werd geroepen, al werd vastgelegd dat ook niet-katholieken zich voor deze studie mochten aanmelden. Oud-leerlingen van Moederheil zullen zich behalve de klaslokalen, de behandelkamer en de opvangverblijven ook nog wel de kapel herinneren (sinds 1976 een mensa), waar zij net als de zusters en de (aanstaande) moeders terechtkonden voor gebed.
In de kliniek konden de kraamverzorgsters in opleiding praktijkervaring opdoen, natuurlijk onder het toeziend oog van een zuster. De opleiding stond daarnaast in het teken van een degelijke godsdienste vorming en het aankweken van een kuise, gehoorzame en sobere levenshouding. Eigenlijk alle dingen, die ook de zusters voortdurend bij zichzelf in de gaten moesten houden, overeenkomstig hun eeuwige kloostergeloften.
Na de oorlog is er in Moederheil veel veranderd. Om te beginnen kreeg de instelling een afdeling voor gehuwde vrouwen - een groep die strikt werd gescheiden van de 'gevallen' moeders. Daarnaast daalde het aantal kloosterroepingen, en daarmee het aantal zusters voor de verpleging. Dit probleem werd in Moederheil al in 1957 aangekaart. Het tij bleek echter niet te keren, en de opvang en de kraamzorg kwamen uiteindelijk volledig in handen te liggen van leken. De laatste zusters zijn in 1962 uit Moederheil vertrokken. De kraamvrouwenschool sloot toen ook de deuren.
Ben jij in Moederheil geboren, opgevangen of opgeleid? Reageer hieronder en vul deze pagina aan! Foto's zijn ook van harte welkom. Stuur ze naar info@bhic.nl en we voegen ze hier toe.
Bronnen
J. Brouwers, Van Moederheil en Valkenhorst. Een geschiedschrijving (Breda 1995).
'De pijnlijke adoptiegeschiedenis van ongehuwde moeders in Moederheil' (2018), op: website Brabant Cultureel
Reactie toevoegen