Vanuit een heel vergelijkbare spiritualiteit streefden ze beide een heel vergelijkbaar doel na: het brengen van het evangelie onder de allerarmsten, met name de zwarte bevolking van Afrika en later de zwarte slaven in andere landen, waaronder Noord-Amerika en Brazilië.
De oudste “fusiepartner” was de Congregatie van de H. Geest uit 1703. De stichter daarvan was de 24-jarige edelman Claude-François Poullart des Places (1679-1709), telg uit een rijke familie in Rennes. In de tijd waarin de Kerk vooral een omgeving leek voor carrièremakers en prebendejagers, stichtte hij in Parijs een seminarie voor arme studenten, die zich na hun studie aan de dienst van de armen zouden wijden. Ereambten mochten ze niet bekleden en ze moesten juist beschikbaar zijn voor die kerkelijke functies waarvoor niet of nauwelijks bedienaren te vinden waren. Op Pinksterzondag 1703 wijdden de eerste groep zich toe aan de H. Geest.
De tweede “partner” in de fusie was de Congregatie van het H. Hart van Maria, gesticht in 1841 door François Libermann (1802-1852), de katholiek geworden zoon van een rabbijn uit Saverne. Na 1840 begon de West-Europese kolonisatie van Afrika ten zuiden van de Sahara, gepaard aan een grote missionaire beweging. Nieuwe missiecongregaties ontstonden, waarvan de Congregatie van het H. Hart van Maria de allereerste was.
Het was een initiatief van twee Creoolse seminaristen uit Haïti en Mauritius, zonen van ex-slavenhouders, die een gemeenschap wilden stichten om zich te wijden aan vrijgeworden slaven. Ze zochten hulp bij een oudere medestudent, Libermann. Toen die in 1840 priester was gewijd, kon het “werk van de zwarten” beginnen. Libermann wijdde zijn jonge gemeenschap toe aan het Onbevlekt Hart van Maria en in 1843 vertrokken zijn eerste missionarissen naar West Afrika, van het huidige Senegal tot aan het huidige Angola.
De congregatie raakte echter in grote moeilijkheden toen bij de missie in Liberia het merendeel van de missionarissen om het leven kwam. De redding kwam van de fusie tussen twee congregaties met eenzelfde doelstelling (overzeese missies en de dienst aan de armsten) en met een vergelijkbare spiritualiteit.
Zo trad op Pinksterzondag 1848 Libermann met zijn hele jonge congregatie in bij de Spiritijnen. Kort na de invoering van de kloostergeloften in 1850, waardoor ook broeders konden intreden, telde de congregatie zo’n 106 leden: 64 paters en 42 broeders.
Toen het voortbestaan van de congregatie in Frankrijk rond 1900 bedreigd werd door de antiklerikale stemming daar, week men uit naar het buitenland. In 1904 kwam de congregatie naar Nederland en stichtte in Weert een kleinseminarie. In 1913 werd een broederopleiding gevestigd in Baarle-Nassau.
Op haar hoogtepunt, in de jaren ‘50-’60, telde de Nederlandse provincie 700 leden; honderden missionarissen werden uitgezonden naar de missiegebieden in Afrika en Brazilië. Momenteel is er in Afrika één Nederlandse spiritijn over, in Brazilië zijn dat er twee, in Trinidad en in België beide één. In Nederland zelf zijn er nog 47 Nederlandse en 12 Afrikaanse medebroeders. De congregatie telt wereldwijd bijna 3.000 leden, verspreid over 56 landen in Afrika, Azië, Oceanië, Europa en de Amerika’s.
Foto’s
Claude-François Poullart des Places (1679-1709). Bron: Wikipedia.
François Libermann (1802-1852). Bron: Wikipedia.
Baarle-Nassau, enkele jonge paters Spiritijnen, 1947. Origineel: Collectie Beeldmateriaal Congregatie van de H. Geest, BM-P009. Bron: Erfgoed Centrum Nederlands Kloosterleven, fotonr. 160058.
Gemert, begraafplaats van de congregatie, 1990. Fotograaf: Wies van Leeuwen (Provincie Noord Brabant). Bron: BHIC, fotonr. PNB001023155.
Bronnen
Jan Smits, Vademecum van religieuzen en hun kloosters in Noord-Brabant. Alphen a/d Maas, 2010.
Databank Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven, lemma Congregatie van de H. Geest.
Website Congregatie van de H. Geest.
Reactie toevoegen