In 1837 kocht Johannes Dominicus Raken een huis met erf, moestuinen en weiland aan de Kerkstraat in Uden. Naast pastoor in Rotterdam was Raken provinciaal van de Dominicanen in Nederland. Omdat het niet boterde met de kerkelijke overheid in Gent wilde hij het noviciaat van zijn orde overbrengen naar Uden. Dit dorp werd uitgekozen omdat daar al een Latijnse school van de Kruisheren gevestigd was, een goede vooropleiding voor de priesteropleiding. Ook van de Theologische Hogeschool, die eerder vanuit Huisseling naar Uden was verplaatst, kon gebruik worden gemaakt. Dit instituut deed dienst als grootseminarie voor de regio.
Het pand werd verbouwd en in de schuur werd een kapel ingericht. Eind 1837 ging het noviciaat van start onder leiding van pater Raymundus van Zeeland, met pater Lohmeijer als novicenmeester over drie postulanten. Het bevolkingsregister van Uden uit deze jaren vermeldt, naast een dienstknecht, vijf priesters, een theologant en vier filosofen. Het was de bedoeling dat het klooster tevens zou dienen als retraitehuis voor dominicaanse statiepastoors.
De stichting van een klooster – zelfs al was het officieel niet als zodanig herkenbaar - was onder Koning Willem I niet zomaar toegestaan en dus tegen het zere been van de regering. Toen het werd ontdekt gingen de districtscommissaris en de burgemeester op onderzoek uit. Pater Van Zeeland ontving de heren en legde uit, dat hij slechts huurder van het pand was en de bewoners inwonende studenten. Van een gesticht waar les werd gegeven was zeker geen sprake en de kapel diende alleen tot huisgebruik, zodat er geen vergunning voor nodig zou zijn. Toch werd de pauselijke nuntius (ambassadeur) nog om opheldering gevraagd, maar verder liet men het erbij.
Strikte handhaving van de regels van het kloosterleven kende men in Uden dan ook niet. De paters en novicen leefden niet gescheiden. Habijten werden aanvankelijk niet gedragen. Gezien de wetgeving in die tijd zou dat ook tot problemen hebben geleid, maar toen onder koning Willem II de regels werden versoepeld werd het habijt ingevoerd. In april 1841 werd met het nodige vertoon de bisschop van Nashville ontvangen; het klooster was niet langer verborgen.
Toen de Theologische Hogeschool in 1842 werd gesloten, was dat aanleiding het noviciaat van de Dominicanen naar Nijmegen te verplaatsen. Vier jaar later werd het kloosterpand verkocht. Later werd het gesloopt. In 1910 stond er alleen nog een schuur, vermoedelijk die, welke als kapel had gediend.
Bronnen
Databestand kloosters in Nederland (Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven)
M. E. Monteiro, Gods predikers: Dominicanen in Nederland (1795-2000), Hilversum 2008
BHIC, toegang 1596 (Documentatie Uden), nr. 97
W. Nolet, Katholiek Nederland : Encyclopaedia, dl. 1, 's-Gravenhage 1930
Dank aan Luciën Bressers voor de tips en het aandragen van informatie.
Reactie toevoegen