
De heilige Agatha was een beschermheilige bij natuurrampen. Het was niet meer dan logisch dat deze kapel aan haar werd gewijd.
Omstreeks 1365 kregen de Kruisheren in Asperen het verzoek om de kapel te gaan bedienen. Wellicht was er toen een hospitaal of een pesthuis aan de kapel verbonden. De kruisheren kregen grond om een klooster op te bouwen, dat in 1371 betrokken kon worden.
Het dagelijks leven van Kruisheren bestond uit het vieren van de liturgie (de getijden) en bidden. Het levensonderhoud kwam uit de opbrengst van landerijen die het klooster kreeg, bijvoorbeeld van regionale edelen, maar ook van hoge heren als de Duitse keizer Maximiliaan van Habsburg en de Brabants-Bourgondische hertog Philips de Schone. Het klooster ontwikkelde zich daardoor heel voorspoedig.
De Opstand der Nederlanden tegen Filips II had desastreuze gevolgen voor het klooster van Sint Agatha: in 1580 braken de Spanjaarden een deel van het complex af, omdat ze het bouwmateriaal nodig hadden voor de versterking van kasteel Middelaar. De Kruisheren konden uiteraard niet blijven. Men week uit naar Kleef en later naar Gennep. In 1596 belandde de congregatie in het toen nog Spaanse Grave. Toen Grave in 1602 in handen van de opstandige gewesten viel, leek het voor de Kruisheren verstandiger te vertrekken.
De Kruisheren mochten wel hun bezittingen blijven beheren, maar ze mochten geen nieuwe kloosterlingen meer aannemen. Het idee was dat het klooster op die manier zou uitsterven. Dat men dat niet zomaar wilde laten gebeuren, mag duidelijk zijn. In 1645 nam men (illegaal dus) elf novicen aan.
De eeuwen daarna bleven lastig voor de Kruisheren. Bezittingen werden geconfisqueerd; de politiek, de economie en oorlogen dwongen de kloosterlingen telkens om hun heil elders te zoeken.
Het novicenverbod bleef nog heel lang van kracht, tot onder koning Willem I toe. Pas na 1840 werd het verbod opgeheven. Net op tijd, want het klooster telde samen met het zusterklooster in Uden nog maar vier kloosterlingen. Daarna begon een nieuwe periode van bloei die tot in de twintigste eeuw duurde. Die bloei werd sterk gestimuleerd doordat in 1843 paus Gregorius XVI het klooster een Odilia-aflaat toekende. In de tweede helft van de vorige eeuw deed een nieuwe bedreiging zich gelden: de ontkerkelijking en de daarmee gepaard gaande terugloop van roepingen.
Het noviciaat verhuisde in 1964 naar Amersfoort. Zusters van J.M.J., oudere nonnen uit kloosters die rond die tijd werden gesloten, betrokken de leeggekomen westvleugel. In 1988 nam de Raphaëlstichting het gebouw over. Die stichting biedt tijdelijk onderdak aan mensen in een moeilijke levensfase, met behoefte aan een rustige plek.
Tegenwoordig leven er alleen nog maar enkele oudere kloosterlingen en dient het oude kloostercomplex als bewaarplaats voor archieven van religieuze instellingen en kloosters.
Reactie toevoegen