Het rijke roomse leven in brabant 1900-1970

Saint Louis 1961/1963

Ik ben ‘van’ september 1951 en heb de vijfde en zesde klas van de Lagere School doorgebracht op kostschool Saint Louis in Oudenbosch. Dat moet dus zo ongeveer in de periode 1961-1963 zijn geweest.


Luchtfoto van Oudenbosch (eigenaar en auteursrechtenhouder onbekend)

Als ‘vroege leerling’ zal ik 10-12 jaar zijn geweest. Hoewel mijn geheugen doorgaans uitstekend is, herinner ik me (te) weinig van die tijd. Wel beelden, geluiden, geuren, termen, gebeurtenissen. Maar geen of nauwelijks namen. Wel schiet me mijn (was)nummer te binnen: 318. Dat stond op een geborduurd strookje op zakdoeken, ondergoed en dergelijke.

Mijn ouders (zelf met een internaatverleden, mijn vader had intern op het Gymnasium Augustianum in Eindhoven gezeten) vonden het nodig dat hun kinderen goed onderwijs kregen en een gedegen basis voor de opvoeding. Althans dat is me zo bijgebleven. Mijn twee jaar oudere broer en ik (het middelste kind) werden dus op een internaat geplaatst. Mijn zes jaar jongere broer werd hiervan vrijgesteld. ‘Geplaatst’ schrijf ik hiervoor, maar ‘gestuurd’ is een betere term. Er was geen sprake van inspraak of overleg. Later wel, vandaar dat mijn internaattijd alleen de laatste twee jaren van de lagere school beslaat. Naast de wens tot goed onderwijs veronderstel ik dat het, vanwege mijn kennelijk felle karakter en sterke eigenwil (aldus mijn ouders) het mijn moeder in die tijd ook zwaar viel om mij op te voeden. Tegenwoordig zou je zeggen dat ik wat vroeg aan het puberen was.

Daarnaast viel het vanwege een eigen bedrijf mijn ouders waarschijnlijk ook zwaar om alles in goede banen te leiden. We hadden thuis een scheepvaartbedrijf/machinefabriek (aan de oude haven in Drimmelen) en dus veel contact met binnenvaartschippers, waar een kostschool voor de kinderen heel gebruikelijk was. Veel factoren die een rol (kunnen) spelen, maar al met al is de reden, naar stellige verklaring later, toch vooral de wens tot goed en degelijk onderwijs geweest. Ik ben geneigd dit te geloven, getuige het verdriet van mijn ouders iedere keer als ik, na een thuisverlof, weer naar Oudenbosch werd gebracht. In combinatie met de relatief hoge verblijfskosten denk ik dat het toch een vorm van opoffering is geweest, waar ze het zelf niet gemakkelijk mee hadden. Maar het er voor over hadden. Ik heb hen dit later in ieder geval niet verweten. Mijn hang naar vrijheid is er wel door aangewakkerd.


Voorterrein van St. Louis (Theo de Wit, collectie BHIC)

Het was, hoe dan ook, twee jaar een soort van afgesloten van de buitenwereld zijn. Niet gemakkelijk. Het heeft me overigens ook veel gebracht en het heeft mijn leven later voor een deel zeker beïnvloed. Met name het voor jezelf opkomen, je plaats veroveren in een groepsproces, relativeren, structureren, leren studeren en vooral het waarderen van vrijheid heb ik ervan meegenomen. Maar ook een ingebed probleempje met het accepteren van ‘autoriteit’ is in die periode geboren. Je werd op het internaat zo streng en zo voortdurend ‘aangestuurd’, dat het accepteren van gezag me later niet gemakkelijk viel.

De eerste jaren na het verlaten van het internaat uitte zich dat vooral in een vrij wilde jeugd. Een soort van ‘afkicken’ van het regime. Wanneer het maar kon ontsnapte ik aan de aandacht van mijn opvoeders en vulde ik mijn leven in zoals ik dat wilde. Ik kijk overigens op die ‘wilde jaren’ nog steeds terug als een prachtige tijd. Er zijn gelukkig geen ongelukken (in brede betekenis) gebeurd. En het is allemaal goed gekomen. Opmerkelijk genoeg, gezien mijn latent autoriteitsprobleem, mede overgehouden van mijn internaatsleven zoals hierboven aangegeven, heb ik me - na die eerste wilde jaren - in mijn verdere carrière uitsluitend bewogen in wat men van buitenaf zou kunnen zien als het werken in beroepen met ‘autoriteit’. Van leraar aan de bovenbouw in het voortgezet onderwijs, naar directeur van meerdere scholengemeenschappen naar wethouder en de laatste 25 jaar van mijn werkzaam leven: burgemeester. Ik sluit niet uit dat ik dit op de een of andere manier mede te danken heb aan mijn ervaringen op kostschool.

Van Saint Louis herinner ik me in flarden het spelen op de kleine cour, later de grote cour, de gemotoriseerde skelters, de chamberettes, de refter, de vieze bieten en lekkere boterhammen. De verplichte studie-uren, de donkere leslokalen met zware houten meubels, de stapels brood met boter in de namiddag, de geluiden op de slaapzaal, zoveel verplichte tijden en opdrachten, de verkenners (Sint-Tarcisiusgroep, broeder Gregorius?), broeder Oswald, broeder Germanus, de lange diepzwarte toga’s, de verplichte gang - heel vaak - naar de (prachtige) kapel, het moeten zwijgen, veel verveling, heimwee, bosbad Hoeven, Albano, bonte avond, fietspuzzeltochtjes, Sint Anna, Zouavenmuseum, straffen, weglopen, de gouden, zilveren en rode kaarten, de kloostertuin, enkele medeleerlingen, het opgesloten zijn.

Ik geloof dat we de eerste zes weken niet naar huis mochten en geen bezoek mochten hebben. Op een gegeven moment werd ik tijdens die periode uit de klas gehaald en naar een chique spreekkamer gebracht. Mijn grootvader was daar: het bleek dat hij met luide stem en stevig gezwaai met zijn wandelstok aan de poort had gestaan om zijn kleinzoon te bezoeken. Regels of geen regels, hij kreeg het voor mekaar! Kostelijk.


Deel van het internaatsgebouw (Collectie BHIC)

Later om de zoveel tijd mochten we een weekeindje naar huis. Ik ben een keer, tijdens een begeleid fietstochtje, stiekem weggefietst en samen met een andere leerling (ik dacht uit Terheijden) doorgefietst naar huis (van Oudenbosch naar Made) en... bijna van school gestuurd. Het teruggebracht worden, na een verlof, viel me steeds heel zwaar.

De grootste verveling ben ik doorgekomen dankzij heel veel lezen, het lidmaatschap van de verkenners en dankzij het (illegaal) spelen in de opslagplaats (ergens bovenin het gebouw) van allerlei authentieke Zouavenattributen. Lansen, sabels, uniformen, helmen: een walhalla van verboden voorwerpen (voor kinderen). Op de een of andere manier had ik (samen met een andere leerling) daar toegang verkregen. Volgens mijn herinnering wisten we de sleutel te liggen. Er was een oude broeder, die zijn kamer daar in de buurt had, die ons vaak met harde kreten en wilde gebaren wegjoeg. We waren doodsbang voor hem maar wisten altijd te ontkomen. Ik denk dat het historische en kostbare attributen moeten zijn geweest, gezien de lange en rijke geschiedenis van de Zouaven.

Ik zou er graag nog eens willen gaan kijken. Wie herinnert zich hier nog wat van? Helaas geen foto’s...

Willem van Beek, indertijd uit Made en Drimmelen 1961-1963 (schat ik)

4

Reacties (4)

Jos de swart zei op 16 november 2020 om 13:03 uur

Beste Willem, Ik ben van september 1950. Een 'vroege' zeiden ze. Hetzelfde overkwam mij dus ook Willem betreffende de plotse deportatie zonder overleg eind 1962. Vrijdags zat ik nog leuk met de boerenjongens in de klas en zondagavond werd koffertje gepakt want moeder vertelde dat de volgende dag mijn eerste dag zou zijn op St-Louis.

We hadden een groot huis met velen kasten zo groot als een kleine kamers. Dus ze hebben even moeten zoeken waar ik was die maandag ochtend. Mijn zusje verraadde mijn verstek. Daar zittie, zei ze wijzend met schrille stem. Het is nooit meer goed gekomen tussen mij en die zus.
Aangekomen bij grote zware dubbele voordeur van internaat. Toen de deur opensloeg walmde de geur van wierrook , versleten tapijten en heiligenbeelden en oude bruine pij van broeder me tegemoet. (voor zover heiligenbeelden reuk kunnen afgeven maar dit is dan even de dichterlijke vrijheid van de auteur )
De broeder was gemaakt vriendelijk en grijnsde. Zag nog net wat etensresten tussen zijn scheve tanden. Kom maar mee want ze vreten je niet op mager manneke. Hij pakte me resoluut met zijn zweterige hand en we liepen op de grote cour richting linkervleugel.
Je kunt wel nagaan ik was geheel en al opgelucht..brrrrr.
Hier chamberetje met eikenhouten kleerkast en gordijn ervoor. Weer brrrr.
Klein hok waar je je niet kon keren met dat vieze muffe gordijn ook.
Moeder gaf een vluchtige kus en snelde weg en ik rook nog de vertrouwde geur van haar parfum. Ze keek nog eenmaal om vol schuldgevoel dat ze haar kind had afgeleverd in het interneringskamp. Nouja dat dacht ik toen even.

Ik was een braaf manneke en broodmager en meestal heel lief. Tenminste dat vond ik wel zelf. Dat lieve en naïeve. Aan mij hadden ze kind. Ik was zooo lief dat ze me vaak over het hoofd zagen en me vergaten mee te nemen na uitstapje.
Oja en er waren nog meer neefjes uit Gilze-Rijen van tante die en die.
Dus dat zou geruststellende mededeling zijn dachten ze. En tante Anna komt komt jullie over twee weken ophalen en dan tante Marie enz.
Hee dacht ik. Dit is een complot. Hier is al langer aan gewerkt. Ik had er niks van gemerkt want was druk met over sloten springen en kikkers vangen en vooral ook vogelnestjes uithalen. Te laat dus. Het web was gesponnen en ik zat vast. Weet nog precies hoe ik me voelde.
Verraad, miskent, geen overleg, onmondig en nog zo een paar opwellende gedachten van boosheid maar vooral ook teleurstelling.

Kom maar manneke dan gaan we naar je klas. Er zijn ook nieuwe jongens dus we moeten allemaal wennen aan elkaar.
Ik dacht WE. Ik ga helemaal niet mijn best doen om te wennen. Er moest een zijpad zijn tussen de gebouwen en dan een poort waar je over kon klimmen.
Ja ik zou ontsnappen maar eerst nadat ik de zwakke plekken van dit fort had ontdekt. Het dak van de slaap vleugel was niet zo hoog zag ik snel. Ik was hogere daken gewend met buurjongen uit de straat als we insluipertje gingen spelen. Wat je dan allemaal tegenkomt in slaapkamers van de buren dat wil je niet weten. Maar dat is weer een ander verhaal.

Ik zou nachts dan lakens aan elkaar knopen of een tunnel graven met nog wat jongens. Ik had dat in een film gezien. Een bal zoeken en dan daar een muts op en dan wat kleren om de lakens op te vullen alsof er iemand in bed ligt. Als ze het zouden ontdekken was ik allang gevlogen.
Geen paniek dus. Overmorgen ben ik hier weg. Zag geen uitkijktorens en prikkeldraad dus een makkie. Oja en ik had ook nog snel een zakmes en lamp en een kompas van mijn broer in mijn koffertje verstopt. Ik zou dit Alcatraz snel verlaten. Dat was al snel duidelijk.
Wordt vervolgd,

Willem van Beek zei op 16 november 2020 om 19:34 uur

Beste Jos,
Ik kan niet wachten op het vervolg!

Jos de swart zei op 16 november 2020 om 22:05 uur

Deel 2

ONTSNAPPING eerste poging 1 van acht:
Binnen een week kende ik al de mogelijke zwakke plekken van het complex. Achter de kleine cour lagen de sportvelden. Daar waren tig mogelijkheden. Al snel kwam ik daar Hendrik tegen uit zelfde dorp. Zijn en mijn moeder waren bevriend. Hij was verder als ik met de planning van uitbraak en had al e.a. in kaart gebracht. Zijn heimwee was groot en daardoor ook zijn gedrevenheid. We werden een team. Ik zou het logistieke gedeelte voor mijn rekening nemen. Dus touwen en graafgereedschap en camouflage kleding, beddenlakens. Hendrik meer het fijne werk. Sleutels namaken en beste route op kaart markeren.

Al snel werkte we samen als een geoliede machine. We ontwikkelde ook enkele geheime code tekens. Tien over twaalf. Gevaar uit richting Noordoost. Twee keer kuchen betekende bukken en dekking zoeken. Niets werd aan het toeval overgelaten. Een andere zus die op een meisjes internaat zat in de buurt had me een pen toegestuurd. Op enveloppe stond heel klein op binnenflap z.o.p. (zie onder postzegel).
Destijds een veelgebruikte onkraakbare taalcode bij de ondergrondse internaat kinderen. ‘Draai pen’ stond er.

DE CHAMBERETJES:
Na enig gefrunnik scheen er een lichtje aan achterkant. Nu kom ik ook in bed verder werken aan het plan, want de lichten gingen altijd vroeg uit en als de slaapzaal broeder zijn rondje had gemaakt en je zijn voetstappen hoorde wegsterven dan scheen er licht onder mijn lakens.
Edoch deze pen was ik al na enkele dagen kwijt. Geconfisqueerd. Ik had namelijk geen rekening gehouden met de tweede ronde beurt zaalbroeder. Maar die hoorde je nooit aankomen. Dat was de broeder met de sloffen. ‘De stille’
Die stond daar ineens. Hier die pen en handen boven lakens.

VALS ZINGEN:
Al snel ontdekte ik de gang van zaken op internaat. Vroeg opstaan . Even naar de kapel op nuchtere maag. Samenzang. Staren naar plafondgewelf. Goude ornamenten tellen. Goed vals zingen fluisterde lotgenoot naast me, anders krijg je na school extra klas als koorknaapje. Ze pikken er de beste uit. Hij hoorde wel dat ik een zuivere heldere jongenssopraan stem had en mijn best deed. Niet zo uitsloven man, siste een ander. Was gouden tip waar ik vooral in het leger veel profijt van heb gehad. De beste schutters kregen een vervolgopleiding destijds en dan duurde diensttijd 2 maanden langer en ik kon goed schieten. (Geoefend met oudere broer met de buks.
Spreeuwen uit de kersenbomen schieten.)
Dan werd je korporaal. Dus ik schoot in alle richtingen naast doel. Mocht na een keer niet meer meedoen. Ik werd te gevaarlijk vonden ze.

DE EETZAAL:
Dan na het zingen de kerk uit en niet ervoor wat wel eens meer gebeurd tegenwoordig en naar de eetzaal. Stond een soort kansel waarop een eetzaalbroeder die riep dan: Stil , bid en eet.
Lange houten tafels. Banken. Op en neer lopend keukenpersoneel met stapels brood op borden en vreemd uitziend beleg. Toen kwam de Schock. Lustte het niet en begon alvast aan de jam. Mocht niet. Eerst die snijworst wat leek op kots met stukjes erin en dan platgereden door een auto op straat en dan eraf geschraapt en zo op mijn bord. Strenge over schouder kijkende eetzaalbroeder die precies de viesneusjes in vizier hielden.

DE VERDWIJNTRUC:
Levens les twee. Na vals zingen nu doen ‘ alsof-eten’. Langzaam beleg van brood laten glijden op knieën. Dan met zakdoek in broekzak laten verdwijnen. Goed smakken en tong binnenkant tegen wang drukken. Kauw bewegingen maken en soms slikken en dan zeggen lekker.
Later dan niet vergeten in wc die broekzak leeg te schudden want anders gaat het plakken op den duur. Met soep gaat dit niet lukken maar daar zijn andere trucks voor. Observeer goed welke buurjongens aan tafel goede snelle eters zijn en alles lusten. Schuif zwijgend een dubbeltje (tiencent) naast je lepel. Kijk het groepje strak aan en de eerste die knikt wisselt van bord.
Razendsnel natuurlijk als de broeder net voorbij was.
Ik had reuze geluk want de jongen naast me vrat alles.
Gaande weg wilde hij een kwartje. Inflatie zei hij. Heeft me een fortuin gekost. Al mijn maandelijkse zakgeld haast. Bij mijn moeder opslag gevraagd voor meer zakgeld. Inflatie zei ik. Het leven is duur tegenwoordig.
Daar trapte ze niet in. Vond ik wel vreemd.

HET UITHONGER PLAN:
Later in het schooljaar ontwikkelde tafelbuurjongen obesitas en ik een soort anorexia.
Ik was al mager maar op een gegeven moment begonnen de knoken eruit te steken. Toen ik een weekend thuis kwam en moeder me toevallig zag in badkamer schrok ze zo hard van mijn ribbenkast dat ze er werk van ging maken. Op hoge poten naar broeder Oswald. Schande haar kind uit laten hongeren voor zoveel kostgeld (jaarsalaris van een werkman). Ongehoord en hier te breed en daar te lang. Had alles meegekregen wat er in de spreekkamer werd gezegd, zo luid was de stem van mijn moeder. Gniffelde en zag al het licht aan eind van de tunnel. Mijn uithonger plan had gewerkt. Ik zou het internaat verlaten en weer fikkie gaan stoken in het bos met de buurjongens.

DE VETMESTPERIODE:
Edoch, broeder Oswald geleide mijn moeder naar de voordeur met alle egards. Ze waren tot een besluit gekomen. Ze deden wat klef vond ik. Broeder Oswald gaf nog terloops wat complimentjes aan moeder over de fijne leerling die ik was. De charmeur, de slijmbal. Niks eetzaal meer maar ernaast aan de andere gang rechts was een kamer waar maar 10 of 12 jongens zaten. Tafelkleed met wit porselein en eten a la carte. Ze zouden me wel eens een biefstuk kuur geven met veel toetjes van chocolade en slagroom. Wisten jullie dat jongens destijds? Mocht ik niet over praten natuurlijk werd mij duidelijk gemaakt.

PUTTI:
Ineens had ik ook een bewaarengel Broeder Germanus. Die moest schijnbaar een oogje in het zeil houden. Jongens uit de klas zeiden je bent zeker Putti van Germanus. Wist ik veel totdat ik ontdekte dat Putti een koosnaam is voor engeltje. Ojee dus mijn bewaarengel bewaarde dus zijn engeltjes. Als je dit nu anno 2020 vertel zie ik jullie wenkbrauwen al fronzen. N.B. broeder Oswald is plots in 1963 overgeplaatst. Er waren geruchten. Meer weet ik er niet van. Jullie?
Ik weet wat er is gebeurd wat het daglicht niet kan verdragen. Maar laat ik dit echt nu zeggen. Deze broeder Germanus was oprecht en erg lief. Soort vaderfiguur voor me. Nooit ongewenst benaderd. Hij looste me door die jaren als een hoeder. Kreeg pianoles in aanbouw aan hoofdvleugel. Werd een beetje afgeschermd. Germanus liet me zoavemuseum zien en opgezette dieren kamer. Mocht mee gutsen bij broeder die kruisbeelden maakte. Dus dubbel op. Weg mijn dorpsvriendjes en status aparte op internaat en dan ben je dus pas 12 jaar. Gekker moest het niet worden.

Namen medeleerlingen zijn gefingeerd
Wordt vervolgd
Jos de swart

Lauran Wijffels zei op 21 november 2020 om 13:22 uur

De broeder rechtsboven op foto met Identificatienummer DCINT-000096 van het BHIC is broeder Savio, die zich later broeder Ton noemde, omdat hij Ton van Mook heet(te). Ik spreek over studiejaren 1967-1969. Ik heb 2 jaar bij hem in de zesde klas van de lagere school op Saint Louis gezeten. Ton was een hartelijke, vriendelijke, humorvolle man. Ik prijsde me gelukkig bij hem in de klas te mogen zitten, en niet in de klas van ene broeder Gonzaga, een gefrustreerde, onooglijke loser, die in 1968 naar de missie werd gestuurd omdat hij met zijn vingers niet van jongetjes kon afblijven...

Savio was geheel andere koek. Omdat ik het eerste schooljaar 1967-1968 maar net kon bijbenen, werd besloten dat ik naar de ‘zevende klas’ ging, in feite doubleerde ik. Over Savio geen onvertogen woord. Wel woonde hij in een burgerrijtjeshuis samen met Gonzaga, elders in Oudenbosch. Ik ben ooit op bezoek geweest en de elpee ‘Paranoid’’ van Black Sabbath schalde er door de woonkamer.

In 2001 liep ik door het overdekte winkelcentrum Helftheuvelpassage in Den Bosch en zag een ouder echtpaar, gearmd, op mij toelopen. Ik moest twee keer goed kijken; was dat niet broeder Savio? Om er zeker van te zijn, heb ik tweemaal onopvallend rond het stel gecirkeld totdat ik er zeker van was en hield hen aan. Ik vroeg de man of ik iets mocht vragen. Dat mocht. Laat ik het maar algemeen houden, dacht ik en vroeg: heeft u ooit les gegeven in Oudenbosch? De man keek me strak aan, schudde resoluut neen en ontkende. Toen we zo enkele tellen ongemakkelijk tegenover elkaar stonden, begon de vrouw te glimlachen en zei: ‘Jawel Ton, dat is wel zo.’ En toen sprak zij de magische woorden ‘tante Amalia’. De man begon nu ook te lachen en ik herinnerde me op hetzelfde moment dat in Savio’s verhalen zijn tante Amalia vroeger altijd een prominente hoofdrol speelde.

Ik gaf de man mijn visitekaartje en zei het op prijs te stellen eens – op een door hem gekozen moment -- koffie te drinken. Nooit meer iets van gehoord…

Lauran Wijffels

Reactie toevoegen

Je e-mailadres is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.

Platte tekst

  • Geen HTML toegestaan.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.