Zeer goed onderwijs van Eerwaarde fraters
De Ruwenberg werd geleid door Eerwaarde Fraters met vaak exotische namen als Arsenius, Realinus en Chrysostomus. Fraters met gezag. Vol trots beschrijft het gedenkboek bij het honderdjarig bestaan de figuur van directeur-frater Leodardus, tussen 1912 en 1933 aan de school verbonden. ‘De nieuwelingen boezemde hij groot ontzag in. Zijn grote gaven brachten zelfs de moeilijkste karakters er toe zich onder zekere leiding te stellen om de goede richting in karaktervorming en studie te vinden. Zijn forse imponerende gestalte kon een duidelijke taal spreken, b.v. op de Zondagavonden, als hij in de klassen verscheen om de weekcijfers of maandrapporten af te lezen ten aanhore van alle klasgenoten.’
De school werd in 1852 opgericht ‘om jongelingen boven de zeven en beneden de twaalf jaren door een godsdienstige opvoeding en onderricht in de Nederlandse en Franse taal en andere wetenschappen voor te bereiden op het seminarie’. Later was er ook een handelsschool aan verbonden. Er werd in tegenstelling tot veel dorpsscholen zeer goed onderwijs gegeven en dat was voor - vooral bemiddelde - ouders een reden om hun zoon op kostschool te doen. Zes Van Thiel’s zouden doorstromen naar het naastgelegen seminarie Beekvliet. Drie van hen werden priester. De eerstgenoemde Willem - zoon van timmerman Hannes van Thiel en Arnoldina van de Rijdt - sloot zijn kerkelijke loopbaan af als pastoor (en kunstverzamelaar) in Deursen. De broers Paul en Ernest van Thiel uit Donk werden missionaris. De eerste Witte Pater, de ander Norbertijn. De andere drie haakten af, maar hielden er een goede opleiding aan over, zoals de fabrikant Janus van Thiel die in 1874 op het seminarie in Sittard arriveerde en er zijn grote muzikale talenten ontwikkelde. Bij het vijftigjarig bestaan noteerden de fraters vol trots in hun huiskroniek dat zij sinds de oprichting één bisschop, 375 priesters, één minister, drie kamerleden, 23 burgemeesters en 21 notarissen hadden afgeleverd. Ook veel fabrikanten, maar zij komen in die erelijst niet voor.
De Franse slag
Huize Ruwenberg was een groot complex. ‘Als het slecht weer was kon je door de gangen en via de overdekte delen van de speelplaatsen met gemak een wandeling maken van een half uur.’ Deze speelplaatsen waren bepalend voor de hiërarchie onder de jongens. Drie waren er. Als zevenjarige begon je op de Hollandsche plaats, ook wel minachtend Cour inférieure genoemd. Er was een beugelbaan en je mocht er vogels houden, wellicht ter verzachting van de nogal jonge uithuizigheid. Een tam kauwtje was in 1924 het troeteldier van de nu 92-jarige Adriaan van Thiel. Op je elfde kwam je op de Cour moyenne, waar het verboden was om Nederlands te spreken. Frans was de voertaal, hoe krom vaak ook gesproken. ‘Cette chose’ was een veelgebruikte term voor elk woord wat men niet wist. Je moest een fiche inleveren, als een andere jongen je betrapte op Nederlands. Met die fiches kon je op zondag snoep kopen. In zijn Brabantse Herinneringen beschrijft Anton van Duinkerken – hij kwam er in 1912 – de anekdote van een oud-leerling die in Parijs de weg kwijt was. ‘Pouvez-vous français?’, vroeg hij en kreeg als antwoord: ‘Oui, je pouve’. ‘O, dan zijt gij zeker ook van de Ruwenberg’, was de gevatte reactie.
De derde cour, de Supérieure, was voor ‘de lui boven de veertien met al lichtelijk bezadigde allures’. Zij mochten roken, geen sigaretten, wel sigaren.
Willem van Thiel was in 1866 een van de 166 internen. Dat aantal steeg snel tot 250. Ze sliepen op slaapzalen met chambretten en een gordijntje. Om half zeven ’s ochtends ging de bel en zong een frater het schietgebed ‘Vive Jésus dans nos coeurs’, waarop het verplichte antwoord ‘A jamais’ uit de slaperige jongenskelen vooral klonk als ‘haazjaamè’.
In 1874 werden de petroleumlampen vervangen door gaslicht. Dat gaf blijkbaar ook een ander licht op de termen van gedrag, want in hetzelfde jaar veranderde Best, Goed en Minder Goed in Zeer Goed, Goed, Minder Goed en Berispelijk. De vader van Willem kreeg in 1866 de volgende rekening voor het eerste kwartaal. Kostgeld 37,50 gulden; matras f 5,-; tekenkunstbehoeften f 2,90; een lei 27½ cent; reparatie van schoenen en kleren 63 cent; voorgeschoten zakgeld f 5,88.
Paradijs of tranendal
Op oude foto’s heet de Ruwenberg nog ‘opvoedingsgesticht’, een term die nu andere associaties oproept. Paul van Thiel, nu 86 jaar [2007], zegt het er vijf jaar lang prima naar zijn zin te hebben gehad. Toen hij zeven was, mocht hij elk weekend naar huis. Voor de meeste jongens was dat echter niet aan de orde. ‘De Ruwenberg: paradijs of tranendal’ is de titel van een krantenartikel bij de sloop van dit glorierijke instituut in 1988. Het internaat is dan al 20 jaar passé. De helft van de neven Van Thiel kwam er als achtjarige en bleef er gemiddeld 4 à 5 jaar. Waarom ging je al zo jong uit huis? De slechte kwaliteit van de dorpsschool was een belangrijke factor. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat er van de Helmondse Van Thiel’s slechts de jongste twee van Hendrik op deze lagere school gezeten hebben: Arnoud kwam in 1891 en Joseph in 1894. De overige dertig kwamen uit Beek en Donk en Valkenswaard, waarheen de ‘Donkse’ Maria van Thiel verhuisde, toen ze in 1900 trouwde met Mathieu Maas. Kan priesterroeping een andere factor zijn geweest? Misschien bij de eerste Willem, hij was al tien toen hij kwam. Maar toch niet als je zeven bent? Op de Cour moyenne - daar was je minimaal elf - vroeg frater Auxilius één keer per jaar ‘Wie wil er naar het seminarie?’. Dan kon je je hand opsteken, zo simpel ging dat toen.
Liefst 10 Van Thiel’s tegelijk
Natuurlijk gingen er ook jongens om redenen van ‘huishoudelijke’ aard naar kostschool. Dat bij de Van Thiel’s een enkeling onder de categorie ‘moeilijkste karakters’ viel, is niet geheel uit te sluiten. In zijn boek De Hemel van Helmond stelt Jef de Jager over het kostschoolmotief van fabrikantenfamilies ‘dat op die manier enige afstand groeide tot leeftijdgenoten aan wie later leiding moest worden gegeven.’ Maar de 7-jarige Willem kwam in 1867 waarschijnlijk omdat zijn moeder een half jaar eerder overleed en zijn vader Piet van Thiel met een fabriek met 70 spijkermakers niet voldoende aandacht kon geven aan zijn vier kinderen, tussen drie en zes jaar oud. Willem heeft er slechte ervaringen aan over gehouden; hij zou later dan ook geen van zijn zonen naar de Ruwenberg sturen in tegenstelling tot zijn twee broers en zus, van wie kinderen én kleinkinderen terug te vinden zijn in het Ruwenbergarchief.
Illustratief is het rapport van Willem uit augustus 1870. Hij is dan tien en krijgt het slechtste cijfer voor gedrag in zijn klas. Zijn zoon Michel vertelde ooit dat Willem op de eerste kostschooldag al voor straf in het kolenhok moest. Later werd hij bij het beugelen een keer zo driftig op een andere jongen, dat hij hem met zijn hoofd door de beugel duwde. Die kon er niet meer uit. Triomfantelijk vertelde Willem dat de smid moest komen om hem eruit te zagen. Later werd daar in Donk nog een liedje/versje op gemaakt. Ook had hij een keer vuurtje gestookt in zijn lessenaar. ‘Van Thiel, alle onregelmatige Franse werkwoorden schrijven!’, was de straf. ‘Maor ze liggen d’r nog; ‘k heb ze nôit gemakt!’, vertelde hij trots.
Vader Piet kan de weerzin niet ontgaan zijn, toch moest Willem er vijf jaar blijven. Zijn broertjes Janus en Gijs gingen pas toen ze 9 en 12 waren. Zij mochten dus langer thuis blijven, waarschijnlijk ook omdat Piet intussen opnieuw getrouwd was. Toen Gijs in 1874 naar kostschool ging, trad Willem bij zijn vader in de spijkerfabriek als medefirmant, pas 14 jaar oud. Hij was er iedere keer vroeg bij... Gijs raakte op het pensionaat bevriend met de broers Minke uit Dedemsvaart. Met hun zus Rika zou hij later trouwen.
De Top-Thiel van schooljaren op de Ruwenberg waren 1929-1933, toen er liefst tien tegelijk zaten: Henk, Frans, George, Edgar, Jac, Paul, Paul, Jos, Félix en Ernest, met Vic en Raymond er direct achteraan. Allen uit Donk (Beek en Donk).
Paul Begheyn en Arthur van Thiel
Bron: ‘Van Thiel, vandaag, gister & morgen’, oktober 2007. Familiemagazine (250 abonnees)
De gegevens over alle familieleden Van Thiel die op De Ruwenberg hebben gezeten komen uit het archief van de Fraters van Tilburg, dat in Tilburg wordt bewaard.
Over de auteurs:
Paul Begheyn SJ (1944) is een achterkleinzoon van Willem van Thiel, die in 1867 naar De Ruwenberg ging. Paul zelf zat op kostschool De Breul in Katwijk en daarna op het seminarie in Nijmegen.
Van Arthur van Thiel (1949) zaten de overgrootvader (Janus; 1870-1874) en zijn vader (Paul; 1929-1934) op De Ruwenberg. Arthur zat zelf van 1961-1968 op kostschool in Roermond (Bisschoppelijk College).
Reactie toevoegen