Meestal ging het zo: het bisdom benoemde een zogenaamde bouwpastoor in een parochie waar een nieuwe kerk zou moeten komen of een oude vervangen moest worden. "Bouwpastoors" hadden een paar trekken gemeen: ze hadden vaak zelf een goede financiële achtergrond én ze konden prima geld binnenhalen. Het lijkt er op dat het in Reek anders gegaan is.
Er zijn geen aanwijzingen dat de nieuwe pastoor van Reek, Xavier Smits, met een bepaalde bouwopdracht van het bisdom is gekomen. Hij komt zélf, na enkele weken in zijn parochie het terrein verkend te hebben, met het voorstel om een nieuwe kerk neer te gaan zetten. Het oude kerkje was "zo totaal-vervuild", schreef hij achteraf in een brief uit 1926 aan de bisschop, dat het hem had doen blozen (van schaamte nemen we aan).
Geld was geen probleem, althans zo deed Smits het voorkomen: "ik beschik over minstens ƒ 60.000,- onbezwaard kapitaal" meldde hij aan het bisdom. Hij verwachtte zonder moeite nog eens ƒ 30.000,- los te kunnen krijgen van zijn parochianen. Voor zo'n bedrag moest hij wel kunnen slagen, dacht hij. Smits had zelfs al wat voorwerk verricht. Er hoefde wat hem betreft niet een totaal nieuw ontwerp bedacht te worden. Hij had in Belfeld (in Limburg bij Venlo) een mooie kerk gezien, die heel goed als voorbeeld kon dienen. Architect Franssen had voor hem al een schets gemaakt, die hij aan het bisdom stuurde.
Het bisdom stemde toe en ruim twee weken later al presenteerde pastoor Smits zijn plannen in het Boerenbondgebouw aan zijn parochianen. Half oktober stuurde het kerkbestuur de officiële tekeningen naar Den Bosch voor de definitieve goedkeuring. Nog voordat die binnen was, liet de pastoor de boeren, die nu toch al klaar waren met aardappels rooien, aan het grondwerk beginnen.
Want de nieuwe kerk zou niet op de plaats van de oude verrijzen, maar op een nieuw perceel. En daarmee begon de ellende. Burgemeester Wientjes kwam in het geweer, omdat de kerk tussen de provinciale weg en zijn eigen tuin zou komen te staan. Hij wilde het gebouw blijkbaar niet te dichtbij hebben. De pastoor verweerde zich met de mededeling dat de kerk al vijf meter korter was geworden dan oorspronkelijk gedacht, "juist om van de heg van de burgemeester weg te blijven!"
Maar de tegenstand groeide: noch zijn eigen kapelaan noch de orgelbouwersfamilie Smits zagen heil in de nieuwbouwplannen. Ze probeerden zelfs het kerkbestuur, de boeren en de zusters van het klooster tegen de pastoor in te nemen (althans, zo verklaarde de pastoor aan het bisdom). Pastoor Smits liet zich echter niet tegenhouden: in december 1923 werd de bouw aanbesteed.
Alle betrokkenen, aannemers en architect, waren ingenomen met de nieuwe locatie. Op 20 december kreeg Smits van het bisdom het groene licht om aan de bouw te beginnen. Maart 1925 was de kerk klaar.
De tegenstanders van de pastoor kregen nieuwe brandstof in hun "strijd" tegen pastoor Smits met zijn plannen om de oude kerk af te breken. Dat was nodig, omdat de pastoor in financiële nood kwam. Hij had de opbrengst van het sloopmateriaal en het gebruik van bijvoorbeeld de oude vloertegels in de nieuwe kerk hard nodig om binnen zijn budget te blijven, om nog maar te zwijgen van de kosten van onderhoud en herstel van de oude kerk, waarvoor eigenlijk geen goede bestemming was.
De voorgenomen sloop stuitte op grote bezwaren van burgemeester Wientjes. Hij wendde zich tot het Rijksbureau voor de Monumentenzorg voor een advies. Monumentenzorg stuurde een architect om de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen. De conclusie van het bureau was, dat de kerk "ten volle waard is behouden te blijven". Monumentenzorg was ook bepaald gecharmeerd van het "met zoo mooie zware boomen omgeven" kerkhof rond de oude kerk. Een extra reden voor behoud, dus.
Deze adviezen waren echter wat de pastoor betreft aan dovemansoren gericht. In augustus 1925 besloot het kerkbestuur vergunning voor sloop bij het bisdom te vragen en in september kreeg men die. De burgemeester had het nakijken, ook al omdat hij verzuimd had te zorgen voor een monumentenverordening, zoals Monumentenzorg hem fijntjes voorhield.
De sloop verliep voorspoedig, totdat men aan de toren begon. Die was niet zomaar klein te krijgen. Zelfs een vernuftig plan van een technicus van de Arbeidsinspectie leek aanvankelijk geen oplossing te bieden. Dat plan hield in dat men aan de onderkant van de toren delen van de muren zou weghakken en daar houten stutten voor in de plaats te zetten. Door die palen in brand te steken - zo was het idee - zou de toren vanzelf inzakken, zonder gevaar voor de omgeving.
Op 26 februari 1926 was het zover: onder grote publieke belangstelling (wie wil er nou niet een toren in elkaar zien zakken?) ging het vuur aan. Maar als de laatste paal geheel opgebrand is, is er nog niets met de toren gebeurd. Teleurgesteld droop het publiek af. De volgende ochtend in alle vroegte echter, rond vijf uur, zakt de toren zonder één getuige in de buurt, "spontaan" in elkaar. En, zoals voorspeld, zonder schadelijke gevolgen voor de omgeving.
Het nieuwe kerkgebouw werd in juli 1927 door de bisschop ingewijd. De Graafsche Courant meldt in zijn verslag daarvan, dat "niet vele parochies kunnen bogen op zulk een schoon zuiver liturgisch kerkgebouw".
Op het kerkhof, waar de bomen die zo geprezen werden door Monumentenzorg, nog steeds in volle glorie oprijzen, is ook nu nog te zien waar de oude kerk uit 1789 heeft gestaan (althans de toren en het middenpad naar het altaar)...
Tot zover het verhaal van de kerk. Welke herinneringen heb je nog aan pastoors en kapelaans van de St. Antonius Abt-kerk in Reek?
Want de kerk stond centraal in het godsdienstige leven van vroeger. Maar de bezieling van een parochie moest natuurlijk komen van de pastoor en zijn kapelaans. Denk aan pastoor H.J.M. van Kemenade, die in 1937 naar de parochie kwam en er daarna nog vele jaren de heilige mis verzorgde.
Of kun je je pastoor J.M. Verstegen misschien nog herinneren, die in 1964 de kerkgemeenschap onder zijn hoede kreeg? Ook over hem weet je vast nog wel een verhaal of twee. Je kunt die hieronder met ons delen.
Reactie toevoegen