De internen kwamen uit alle hoeken van het land. Uit hun verhalen toen bleek dat zij kozen voor het seminarie in Helmond omdat het zo’n goede opleiding was, of omdat hun vader deze óók ooit had gevolgd. Bij mij was dit anders. Ik was de oudste jongen in het gezin van zes kinderen en het besluit werd genomen om mij klaar te stomen voor een leven als missionaris. Dit was een bewuste zet. Want een broer van mijn moeder was toen broeder in dezelfde congregatie in het broedershuis dat naast het kleinseminarie lag. En, zo was de gedachte van mijn ouders toen; ik zou zijn opvolger kunnen (moeten) worden.
Om nieuwe leden voor hun congregatie te werven, werden door de paters elk jaar TOM-dagen georganiseerd
TOM-dagen
Ik herinner mij nog dat ik samen met andere jongens naar deze TOM-dagen ging. Met een zelfgemaakte muts op ons hoofd verzamelden wij op een perron van station Eindhoven. Aan die muts werden wij herkend als deelnemers aan de Tom-dagen en naar de juiste trein gestuurd.
Eenmaal gearriveerd, volgden drie dagen met sport en spel. We droegen naamkaartjes en mijn broertje was er ook bij. Tijdens de TOM-dagen lieten de paters de leuke aspecten van het kloosterleven zien. Eigenlijk kun je wel zeggen dat we werden gepaaid. We kregen de voetbalvelden te zien en het zwembad. Ze deden alles om ‘commitment’ te krijgen van die jongelingen en daarin hadden zij succes. Op de TOM-dagen was het echt hartstikke druk!
Zodra op de lagere school bekend was dat je voor de middelbare school naar een klooster ging, kreeg je als voorbereiding in het laatste jaar Franse les. Drie buurjongens van mij gingen eveneens naar een internaat maar dan net over de Belgische grens in Hamont.
Mijn vader had destijds een auto (DKW) en bracht ook wel andere jongens uit de Kempen naar het juvenaat. Zijn auto zat dus meestal vol.
Ontsnappen
Ik weet nog goed dat ik na een korte tijd in Helmond flinke heimwee had. Ik kreeg niet lang na mijn aankomst op het kleinseminarie griep. Ik belandde op de ziekenboeg en lag daar alleen. Slechts af en toe kwam de ziekenbroeder langs met ranja en eten. Dan ga je toch denken… Wat doe ik hier? Ik wilde heel graag weer naar huis. Niet lang daarna volgde dan ook een beslissing: ik peer ‘m.
Drie lagen kleding trok ik over elkaar aan. Ik propte zoveel mogelijk spulletjes in mijn zakken en begaf mij op een draf naar station Helmond. Enkeltje Eindhoven, vroeg ik. ‘Kom je van van Christus Koning’, vroeg de meneer mij. Ik voelde toen al nattigheid. En inderdaad, niet lang daarna arriveerde de zwarte Kever van pater Peters en was het terug naar het juvenaat. Daar volgde een gesprek met de rector. Ik kwam er toch goed mee weg. Na een tweede gesprek met hem, waarin ik aangaf het echt niet te zien zitten, voerde ik nog een test uit door mij in een telefooncel, aan het einde van de gang van de patersvertrekken, te verstoppen. ‘Hij zal wel weer naar het station zijn’, hoorde ik ze toen nog zeggen en wist dat zij mij daar wéér dachten aan te treffen. Zodra de kust veilig was, keerde ik terug naar de recreatiezaal om er te gaan kaarten. Vanaf dat moment was de heimwee over.
Op het internaat
Van het dagritme herinner ik mij nog het elke ochtend naar de wastafel gaan om je tanden te poetsen en je gezicht op te frissen; de H. Mis vlak daarna; het schoenen poetsen en dan de ochtendgymnastiek en het ontbijt; daarna de schooldag, onderbroken door een middagmaal; na de schooldag een ‘break’ vóór het avondeten en daaropvolgend verplichte studie in de grote studiezaal. Daarna tijd voor ontspanning en vervolgens naar bed. We sliepen op slaapzalen in chambretten: een hok met een gordijn ervoor. De pater surveillant kwam ’s avonds langs en wapperde dan ter controle even met dat doek.
Iedere woensdagmiddag oefende ik mee met het koor. Niet alle leerlingen moesten dat. Je werd gekozen. Maar het was niet vrijblijvend en ik vond het niks. Want zo kon je niet op je vrije middag buiten voetballen met je maten of op een andere manier je vertier zoeken. Maar ook op kerkelijke feestdagen moesten wij dan opdraven om bijvoorbeeld met Kerst de nachtmis voor de nog aanwezige paters en broeders te zingen, wat impliceerde dat je daarna pas naar huis kon terwijl de rest van de studenten al wel vakantie thuis had.
Wat ik mij ook nog herinner, is dat wij op verjaardagen in de keuken een speciale maaltijd mochten afhalen.
Wat ik mij ook herinner van die periode, is een treinongeval bij de onbewaakte overweg vlakbij het missiehuis en een gecrashte starfighter van de Belgische luchtmacht in een bos. Op de plaats waar die was neergekomen lagen volop brokstukken en zag je aan de diagonaal afgetopte bomen hoe de laatste meters waren afgelegd vóór de ‘touchdown’. Hoe het die piloot is vergaan weet ik niet (meer).
Vlakbij het kleinseminarie was een woonwagenkamp met een winkeltje, waar we op zondag snoep haalden. Op diezelfde locatie hebben wij later nog geschaatst, op bouwgronden die onder water gelopen en bevroren waren. Verder heb ik daar in het zwembad leren zwemmen, zowel boven- als onderwater.
Missieverhalen
Onze docenten, de Priesters van het H. Hart, waren actief in de wereldwijde katholieke missie, onder andere in Afrika. Zij keerden terug met indrukwekkende verhalen. Zij hadden moeten vluchten in verband met de Kantangese oorlog. Een van onze docenten had een baard die aan één kant een stuk langer was dan aan de andere. Wij vroegen hoe dat kwam. De pater vertelde wat hij had meegemaakt tijdens die oorlog in Congo. Hij was gevangengenomen door opstandelingen in de provincie Katanga en werd daar gedwongen om een stuk van zijn baard af te knippen en deze in zijn pijp op te roken. Een andere pater die daar in het verleden was gestationeerd, liet ons zijn litteken van een bajonetsteek zien. Ik vond dat heftig en het stimuleerde mij niet om ook in de toekomst missionaris te worden.
Vertrek
Midden jaren zestig heb ik het juvenaat weer verlaten. Verschillende factoren speelden daarbij een rol. Zo zou het juvenaat in 1966 een externe opleiding worden; met het internaat was het gedaan. De nieuwe opleiding zou deels in Helmond en deels in Deurne worden aangeboden.
Ook bleek het juvenaat niets voor mij te zijn. In Helmond heb ik de bevestiging gehad: een opleiding tot pater en missionaris wil ik niet. En een goede opleiding volgen kan ook ergens anders.
Terugblik
Nu terugkijkend op mijn seminarietijd besef ik mij, dat we al in de periode eraan voorafgaand eigenlijk werden geïndoctrineerd om daar terecht te komen. Dat was gewoon hoe het ging. Dat begon al met het feit dat ik misdienaar moest worden in aanloop naar de verdere stappen die mijn ouders al voor ogen hadden. Zodoende kreeg je al wat Latijn mee. In mijn gezin en in het dorp waar ik opgroeide, gold een opleiding aan het seminarie als tamelijk gewoon; op de RK basisschool, die geleid werd door de fraters uit Tilburg, werd al vroeg interesse gewekt voor kerk en geloof. Ik herinner mij nog de godsdienstlessen en de kapelaan die ons overhoorde.
Maar als je dan naar de middelbare school gaat en slimmer wordt, meer ervaring opdoet, ga je je losmaken. Kerk en geloof verdwijnen niet uit je leven, maar uiteindelijk kom je er wel wat losser van te staan. Je gaat het als een machtsblok zien. Dit zijn althans de gedachten die ik, tijdens mijn verblijf in Helmond, kreeg. Je gaat zélf nadenken en beseffen dat je, met al dat uiterlijk vertoon, die richting van de priesteropleiding bent opgeduwd.
Ik heb op zich wel een goede tijd gehad op het seminarie, na mijn korte heimwee-periode, maar na twee jaar was het voor mij welletjes en mocht ik weer thuiskomen.
Klik hier voor meer foto's van het kleinseminarie Christus Koning in Helmond.
Reactie toevoegen