Om er te komen moest ik een toelatingsexamen afleggen. Ik was niet goed genoeg om zonder meer naar de eerste klas te mogen. Ik moest naar de VK: de voorbereidende klas. Ik was daar zeer verbolgen over, omdat een klasgenoot die lang niet zo goed kon leren als ik, wél werd toegelaten. Dat vond ik toen. Misschien hadden ze goede redenen, maar die werden niet met mij gedeeld.
Toch werd het een mooi jaar. Als je uit Uden kwam, was je nog gewoon “extern”, dat wil zeggen je mocht gewoon terug naar moeders pappot na school. Ik maakte veel nieuwe vrienden en behield mijn “oude” vriendjes van de Lagere School. Het was een jaar, waarin we leerden studeren: huiswerk maken, een planning te maken voor de volgende dag of dagen etc. De meeste lessen hadden we van Pater L. Een lieve man. Erg lief voor jongens. Te lief.
Ik moest eens een gedichtje voordragen. Daartoe moest ik naast zijn lessenaar gaan staan. Omdat ik wel een beetje zenuwachtig was, hielp hij mij een beetje over de zenuwen heen, dacht hij, door zijn hand over mijn gladde jongensbenen te laten glijden en ook een heel klein beetje onder mijn kortebroekrand. Verder ging het niet. Of ik zenuwachtig was van dat gestreel, waar ik niks van begreep, of van dat gedichtje dat ik moest declameren, weet ik niet meer. Het voelde wel ongemakkelijk. Hij overschreed duidelijk een grens, maar ik had daar geen sjoege van.
Dat het een foute pater was illustreert de volgende anekdote nog duidelijker. ’s Zomers gingen wij zwemmen in het nieuwe open bad in het sportpark van onze gemeente. Als we daar aankwamen, probeerden wij zo snel mogelijk een kleedhokje in te vluchten om te verbergen wat we nog niet of juist wel hadden. Maar Pater L. joeg ons bijeen in het Gezamenlijke Kleedhok. Hij moest niks hebben van ons preutse gedoe. Wij wendden ons angstvallig naar de muur en met kunst, vliegwerk en handdoeken probeerden wij onze schaamte te verhullen. Maar Pater L. rukte – wat een woord in deze context – onze handdoeken van onze jeugdige billetjes. Zelf liep hij schaamteloos in z’n blote reet door die ruimte. Ik herinner me niks van zijn staat van opwinding, want mijn blik was strak gericht op de muur voor me.
Om nou te zeggen dat mijn ziel beschadigd is door dit gedoe, absoluut niet. Als er al een dreiging van uitging, dan ging die uit naar ons allemaal en niet speciaal naar het individu. Bovendien waren we zo groen als gras. En dat bood pater L. de ruimte om het spreekwoord ”Een oude bok lust nog wel een groen blaadje” met zijn grensoverschrijdend gedrag te illustreren.
Behalve dat ik hem wel een beetje een engerd vond in dit opzicht, was 'ie toch ook een goede meester voor ons, van wie we echt veel geleerd hebben. Hij was ook een vriendelijke man.
Dat deze pater later plotseling is verdwenen, is enigszins verdacht.
Reactie toevoegen