Aan het einde van een lange gang met een stenen vloer die mijn voetstappen doen weerklinken, geraak ik bij de kamer van de rector, rechts van de hoofdingang. “Binnen!”, klinkt het als ik voorzichtig op de zware houten deur klop, die toegang geeft tot een donkerbruin vertrek. Flips lichtgrijze ogen lijken dwars door me heen te kijken. Ze zijn tegelijk vriendelijk en kil. Hij kijkt nog strenger dan normaal en zegt: ”Je kunt je koffers pakken!”
Ik ben perplex, verlamd, verdoofd.
Als in een droom ga ik mijn spullen bij elkaar zoeken in mijn chambrette op zolder. Ik zeul mijn tas naar beneden en passeer de kamer van Pater van der Lans en smeek hem om mij te helpen. Hij geeft niet thuis. De volgende die ik aanklamp is mijn sympathieke leraar Nederlands Van der Wijst, die mij ook vriendelijk te kennen geeft dat 'ie helaas niks voor me kan doen.
’s Middags zeul ik mijn tas mee naar het sportveld van Udi en voeg me bij mijn vrienden. Zonder blikken of blozen, zonder het minste teken van wanhoop, vertel ik hen op een stoere manier dat ik van school getrapt ben. Bijna alsof het een prestatie van mij is. Mijn vrienden bewonderen mij voor mijn “coole” reactie op zo’n heftige gebeurtenis. Van de wedstrijd heb ik niks meegekregen. Ik heb waarschijnlijk al mijn energie gestopt in mijn rol van koele kikker.
Ik heb wat rondgehangen tot het donker was en ben toen het ouderlijk huis binnengeslopen. Ik ben gewoon onder de dekens gekropen als een struisvogel met zijn kop in het zand. De volgende ochtend waren mijn ouders buitengewoon verbaasd over mijn aanwezigheid. Ik zei dat ik een paar dagen vrij had. Ik wilde nog wat tijd kopen, Maar ze doorzagen mijn verhaal en zaagden mij daarover door tot ik wel met de billen bloot moest. Ze waren niet eens echt kwaad op mij, ze snapten het alleen niet. Mijn vader toog naar school om verhaal te halen, maar ving bot: ik had immers drie keer een onvoldoende voor gedrag. Mijn ouders waren natuurlijk niet blij met mijn acties, maar ze gingen vierkant achter mij staan. Ze voegden geen afkeuring toe aan mijn pijnlijke verwijdering, waarvoor mijn eeuwige dank.
Deze mooie Tweede Pinksterdag betekende het einde van mijn tijd als kind. Ik was verdreven uit mijn paradijs van kinderlijke onschuld. Ik ben voorwaardelijk aangenomen op het Gymnasium in Heeswijk en gedroeg me als een heilige. Ik mocht geen stap verkeerd zetten, alsof ik een gevaarlijke crimineel was. Dat mondde uit in een speciale onderscheiding aan het einde van het derde leerjaar. Alle leerlingen en ouders waren aanwezig, ook mijn ouders, en ik moest op het podium komen om een prijs voor goed gedrag in ontvangst te nemen. Daar zit je als derdeklasser echt op te wachten. Wat ’n pedagogisch inzicht! Mijn “voorwaardelijk” zat erop. Ik had nieuwe vrienden zowel op school in Heeswijk alsook in Uden.
Toch heb ik, net zoals op Het College van het Heilige Kruis, genoten van het onderwijs, de vrienden, de sport, et cetera. Maar om nou te zeggen dat ik een nostalgisch gevoel krijg bij “Het Rijke Roomse Leven”. Nou nee. Geef mijn Rijke Roomse portie maar aan fikkie. Als 'ie die tenminste lust. Denk van niet.
Reactie toevoegen