Mijn moeder bleef achter met acht jonge kinderen
Ik wist dat ik nog gegevens bewaard had en ben gaan zoeken. En zo vond ik inderdaad een gouden kaart uit 1951 (de groene en de rode kaarten heb ik vast en zeker verscheurd). Ook mijn laatste rapport, van het schooljaar 1952-1953, heb ik nog in mijn bezit. In 1952 nog ondertekend door mijn moeder. In 1953 door mijn zus omdat mijn moeder toen al overleden was.
Mij is altijd verteld dat ik vanaf hele jonge leeftijd een zwak en ziekelijk kind was. In 1941, nog geen twee jaar oud kreeg ik difterie, evenals mijn moeder en een zusje. Het zusje van drie jaar oud is toen gestorven. Ik bleef altijd klachten houden. Ook viel ik regelmatig bewusteloos. Om mij weer bij bewustzijn te brengen kwam dan de huisarts langs uit Moergestel, aangezien de huisarts uit Hilvarenbeek Duits georiënteerd was. Mijn vader zat in het verzet en is op het einde van de oorlog samen met een ondergedoken student uit Wageningen bij ons thuis doodgeschoten.
Een maand na de dood van mijn vader, herinner ik mij, dat ik achter ons huis aan de hand van mijn moeder stond en ik mijn moeder voelde verstijven toen de poort openging. Een Duitse soldaat kwam ons vertellen dat we weg moesten uit ons huis. “Waarom gaat ons huis afbranden?”, vroeg ik steeds. “Nee Corrie, dat zegt hij niet, ga maar gauw spelen”, was haar antwoord. Die nacht brandde ons huis, het ernaast gelegen huis van mijn grootouders, en nog twee boerderijen af, die het uitzicht belemmerden.
Mijn moeder bleef achter met acht jonge kinderen, de jongste zeven maanden, de oudste veertien jaar oud.
Enkele dagen voor de vakantie waren de nonnen heel vriendelijk en aardig
Voordat ik naar Dongen ging heb ik nog drie weken in het Sint Joseph ziekenhuis in Tilburg gelegen om uit te zoeken waar mijn zwakke gezondheid en de flauwtes vandaan kwamen. Achteraf denk ik dat het was omdat ik een overgevoelig kind was en alle spanningen van mijn moeder oppikte.
Ik herinner me wel dat ik in Dongen heimwee had, maar toch mocht ik net zoals alle kinderen maar drie keer in het jaar naar huis, met Kerstmis, met Pasen en in de grote vakantie. En enkele dagen voor de vakantie waren de nonnen heel vriendelijk en aardig…
Vroeg in de morgen werden we gewekt door een bel en de woorden “Geloofd zij Jezus Christus”. Wij moesten dan antwoorden: “In alle eeuwigheid amen.” Vervolgens moesten we op onze knieën voor ons bed het gezamenlijke ochtendgebed bidden. En na het aankleden gingen we naar de kapel voor de dagelijkse ochtendmis. Pas daarna kregen we ons ontbijt. Om twaalf uur een warme maaltijd, om vier uur een dejeuner wat inhield twee sneetjes brood met tevredenheid. Tegen zeven uur nog een broodmaaltijd, dan naar de kapel voor het avondgebed en daarna naar bed.
Van de leiding heb ik nog wel beelden maar weinig echte namen. Wel herinner ik mij Soeur Valentine en Clementine?, Juffrouw Soeren?, Juffrouw Vroemen die Franse les gaf, maar waar ik altijd medelijden mee had omdat ze absoluut geen orde kon houden. Rector Frenken?, die klein, oud en wat doof was, maar heel aardig. Die in de biechtstoel tegen ons allemaal zei: “Het is goed mijn kind, het is goed! Bid maar een oefening van berouw.” Van klasgenoten herinner ik mij alleen nog Loekie Wesselman die uit Indonesië kwam en in Den Haag woonde. Een meisje uit Gilze-Rijen waarvan ik de naam niet meer weet en als ik me goed herinner uit Chaam, Diny Donkers. De rest is blanco.
Elke zondag moesten we een brief schrijven naar huis
Op de kostschool in Dongen werd ik van de zesde klas lagere school meteen teruggezet naar klas vijf, omdat ik in Biest-Houtakker maar heel summier onderricht had gekregen.
Elke zondag moesten we een brief schrijven naar huis. Toen er op een keer geen brief kwam, belde mijn moeder naar de directrice wat er aan de hand was. Daar kreeg ze te horen dat ik in een studieweek zat en niet gestoord mocht worden.
Mijn moeder vertrouwde het niet en stuurde mijn zus naar Dongen die daar ook op school had gezeten en zo binnen kon komen. Zo werd ontdekt dat ik met een dubbele longontsteking op de ziekenkamer lag!!! De volgende dag kwam mijn moeder op bezoek.
Wat ik ook afschuwelijk vond, was dat ik al heel jong een beha en een korset met baleinen aan moest met jarretelles om je lange kousen aan vast te maken. Omdat ik vaak viel had ik altijd grote gaten in mijn kousen die ik dan op woensdagmiddag moest stoppen. Dat was iets wat mij nooit lukte. Als ik dan na eindeloos proberen, naar mijn idee het gat goed gestopt had knipte de non het hele probeersel er weer uit en moest ik opnieuw beginnen.
Zo herinner ik mij ook het volgende hele pijnlijke voorval. Er was een toneelvoorstelling waar ik ook een rol kreeg toebedeeld. Aan de non die de leiding had vroeg ik: ”Soeur mag ik alsjeblieft ook een elfje zijn?” “Jij? Een elfje? Jij mag blij zijn dat je heks mag zijn, daar ben je eigenlijk nog te lelijk voor!” Kun je je voorstellen dat ik nog jarenlang dacht dat ik foeilelijk was?
Als Onze Lieve Heer het wil dan wordt je moeder beter
Kerstmis 1952 herinner ik mij omdat mijn moeder toen in het Sint Elisabethziekenhuis in Tilburg lag. Ik bezocht haar daar in de vakantie wat ze mankeerde weet ik niet voor mij was ze gewoon ziek.
Begin februari 1953 werd ik bij de overste geroepen die mij vertelde dat ik naar huis moest omdat mijn moeder bediend zou worden. Ik raakte helemaal overstuur en zei: “dan gaat ze toch dood?” “Nee", zei soeur Valentine, wij gaan allemaal naar de kapel en bidden voor jouw moeder een kruisgebed. (Met je armen zijwaarts hoog zes Onze Vaders en zes Wees Gegroeten.) En als Onze Lieve Heer het wil dan wordt je moeder beter...!”
Nou onze lieve heer die wilde het niet, want op 9 februari 1953 is mijn moeder aan galblaaskanker gestorven.
Helemaal nog in shock kwam ik terug op school. Huilen lukte niet, tot het op een avond tot me doordrong dat ik mijn moeder nooit meer zou zien en ik huilde. Waarop vanuit haar chambrette de non die daar nachtdienst had riep: “Hou op met dat gejank, daar kan niemand van slapen!” Dat was de enige troost die ik me kan herinneren.
Mijn moeder had op haar sterfbed tegen mij gezegd: “als er iets met mij gebeurd moet jij hier thuis de huishouding maar komen doen, want ik wil toch niet dat je ooit in de stad gaat werken. Je gaat toch trouwen.”
Natuurlijk bedoelde ze het goed, ze kon ook niet weten wat mij allemaal nog te wachten stond.
Reactie toevoegen