Vaak werd je via je ouders op een niet mis te verstane manier uitgenodigd. Vader en vooral moeder vonden het een hele eer, wanneer hun zoon in toog en superplie de priester aan het altaar mocht assisteren. Dus je had het maar te doen. Maar natuurlijk had die plek vooraan in de kerk, aan de voet van het altaar, ook iets aantrekkelijks. Zo werkte het dus in mijn geval.
De eerste stap was de aanmelding bij de koster of bij de kapelaan die over de misdienaars ging. Maar toen stond ik nog niet bij het altaar. Eerst moest het Latijn worden geoefend, want de mis was in het Latijn. Daar waren speciale oefenbladen voor waarop het mislatijn fonetisch was afgedrukt. Het langst en het moeilijkst was het Confiteor, de schuldbelijdenis aan het begin van de mis. Toen ik dat gebed zonder haperen hardop kon lezen, was ik een heel eind.
Eisenkaart voor een misdienaar, Mill 1957-1958 (collectie Ben Geurts)
|
Een misdienaar moest ook ’n aantal handelingen verrichten. Riskant was het overdragen van het grote misboek van de ene kant van het altaar naar de andere. Het epistel, de eerste lezing, werd gelezen aan de rechter-, het evangelie aan de linkerzijde. Vandaar dat na het epistel het boek werd overgedragen van de rechter- naar de linkerkant van het altaar. Halverwege moest ik knielen, omdat ik dan, pal achter de priester, het tabernakel passeerde. Het altaar kon glad zijn en je kon bovendien struikelen over je toog. Eén keer heb ik languit op het altaar gelegen, met misboek en al. En de hele parochie zag me daar liggen!
Miswijn en water naar het altaar brengen was weer gemakkelijker. Iets ingewikkelder daarentegen was het wierookvat, want de kettinkjes waarmee je het opende en sloot, bleven weleens haken. Gelukkig had de koster er vaak al een gloeiend kooltje ingedaan, maar jij moest met het wierookvat in de ene en het scheepje (waarin de wierookkorrels werden bewaard) in de andere hand naar de priester lopen en het wierookvat openen. De priester lepelde vervolgens ’n aantal wierookkorrels op het kooltje en nam dan het wierookvat van jou aan.
Er waren ook mondelinge taken. Omdat de mis zich afspeelde op het priesterkoor en de priester met de rug naar het kerkvolk gekeerd aan het altaar stond, moest de misdienaar namens het volk reageren op voorbeden van de priester. Deze zei: “Dominus vobiscum” (De Heer zij met u) en jij antwoordde: “Et cum spiritu tuo” (En met uw geest). En zo waren er enkele dialogen meer.
Heel lucratief waren de uitvaarten en trouwmissen onder schooltijd. Ik mocht altijd de klas uit om mijn kerkelijke plicht te vervullen, en trouwmissen leverden vaak fooien van één of meer guldens op. Hoewel die strikt genomen in de misdienaarspot thuishoorden, kreeg ik soms toestemming om het geld zelf te houden. Overigens was de misdienaarspot vooral bestemd voor het jaarlijkse misdienaarsreisje. Soms was dat een fietstocht naar een klooster of een uitspanning met speeltuin of zwembad, maar het kon evengoed een busreis naar zee of naar De Efteling zijn.
Herinneringen van misdienaars
C. Post uit Oosterhout
De opleiding was inderdaad een heel gedoe. We werden getraind, geschoold, gevormd en na zo'n acht weken zwoegen, mochten we onze eerste mis meedoen. In onze parochie waren zelfs zeven priesters. Elke priester moest een keer per dag de mis doen. Dus zeven dagen keer zeven missen is 49 missen plus de bijkomende diensten en het lof op zondag. De vele huwelijken, dopen, begrafenissen, vormsels, communies en plechtige communies kwamen daar nog bij.
A.Verswijveren uit Halsteren
Ik moest een keer de mis van zeven uur `s ochtends dienen en toen ik op het altaar stond, bleek dat onze hond me achterna gelopen was. Hij kwam de kerk binnen langs de sacristie. Ik schrok uiteraard flink en wilde het beest naar buiten brengen. Maar de pastoor greep in. Hij was niet boos en zei: ‘Laat hem maar lekker in de kerk liggen.’ Zo kon het gebeuren dat de hond na afloop van de dienst keurig met ons in optocht weer mee de kerk uit liep
C. van Gurp uit Breda
Een keer per maand was je op zondag goed de klos. Eerst diende je de vroegmis van half zeven, vervolgens de hoogmis van tien uur. 's Middags kwam daar nog het lof bij, compleet met rozenhoedje en de litanie van Maria met aansluitend om drie uur de congregatie. Dat kon zijn van de Heilige Familie, met mannen en vrouwen van twintig jaar of ouder, of de Maria-congregatie, voor ongehuwde meisjes en vrouwen, of de congregatie van de Moeder van Altijddurende Bijstand, voor gehuwde dames. De congregaties werden afgesloten met de zegen van het Allerheiligste. Rond kwart over vier uur stond je dan weer buiten. Van meneer pastoor kregen we daarvoor altijd een dubbeltje. Bij goed weer mochten we tijdens de congregatie altijd in toga in de pastorietuin rond wandelen. Als de perziken, appels of peren rijp waren, weerstond niemand de verleiding om die op een verscholen plekje op te eten of in de broekzak mee naar huis te nemen.
Misdienaars in de Dungense kerk (foto: Kapelaan Van Hoof. Bron: BHIC, collectie Parochie Den Dungen, fotonummer 1775-000432-222) |
J. Hack uit Roosendaal
Tijdens de consecratie moesten wij twee handelingen verrichten. De ene misdienaar moest bellen in de kerk, de andere ging naar wat wij noemden het klepkotje. Daar moest je met een touw aan de bel trekken, zodat mensen op straat konden horen dat de dienst zijn hoogtepunt bereikte. Het was een automatisme van de pastoor dat hij de hostie en kelk pas terug zette op het altaar zodra er vanuit het hok was gebeld.
Bij een van onze dienbeurten waren wij al vroeg in de kerk. Ik liep naar het kotje en wierp het touw van de bel over een houten balk, buiten bereik dus. Toen wij in de sacristie stonden, vroeg mijn broer wie er van ons die keer zou bellen. Ik antwoordde heel spontaan dat hij het mocht doen. Je had die hulpeloze gebaren van hem moeten zien. En de pastoor stond een tijdje tevergeefs met de hostie in zijn hand op het belsignaal te wachten.
G. Klaassen uit Dorst
Wij mochten tijdens de lessen van de miswijn proeven, maar die was zo vies dat we het onmiddellijk uitspuwden. We hebben lang medelijden gehad met de pastoors en kapelaans die het elke dag moesten drinken. Later kwam er een missiepater preken. Die sprak over hel en verdoemenis. We rilden er gewoon van, maar na de dienst in de sacristie vroeg hij of we wat van wijn wilden drinken. Dat wilden we niet, omdat die zo vies smaakte. De pater bleef aandringen. We dronken toch maar een slokje en die wijn smaakte prima. De conclusie was duidelijk. De koster had ons een kunstje geflikt. Die werd door de pater op het matje geroepen en hij kreeg te horen dat hij ons voortaan elke zondag na de mis een beetje wijn moest laten drinken, maar dan wel zonder azijn.
E. Scheilzel uit Etten-Leur
Als je een goed misdienaar was, mocht je tijdens plechtige missen met drie heren de mis dienen. Er stonden dan drie priesters op het altaar. Twee van hen namen veel taken van de misdienaars over. Wij moesten bij het evangelie de kaarsen vasthouden, of bij het wieroken het schelpje met wierookkorrels of een kruisbeeld. Deze missen loonden wel, want na zo'n dienst kregen we van alle drie de priesters een dubbeltje.
P. Jongmans uit Roosendaal
We waren in het klooster in de Molenstraat met vier misdienaars. In die tijd was er in het klooster een meisjeskostschool. Dat betekende veel heilige missen en andere diensten. De regels bij de zusters waren heel streng. Je mocht alleen de kortste weg naar de sacristie en de kapel volgen en tijdens de missen niet om kijken naar de gelovigen. Als er veel missen waren, bleven we gewoon in de kost bij de nonnen, want tijd om naar huis te gaan, was er dan niet. Een keer dwaalden we tegen alle regels in toch door het klooster en kwamen we pardoes terecht in het gedeelte waar de kostschoolmeisjes zaten. Toen we ontdekt werden, was de boot aan, want jongens en meisjes hoorden daar zeker niet bij elkaar te zijn. Er is toen heel wat afgepraat en zelfs mijn ouders werden op de hoogte gesteld.
Misdienaars uit Grave op uitstapje naar Schiphol, 1938 (coll. BHIC, fotonummer GRA0716) |
Antoon Koevoets uit Stampersgat
Ik was met een paar maten misdienaar op de suikerfabriek, waar in de kantine een houten altaar met alles er op en er aan was neergezet om er voor te zorgen dat de ongeveer 1500 mensen die tijdens de campagne in drie ploegen werkten hun zondagsplicht konden vervullen.
De missen duurden nooit lang, ongeveer 25 minuten inclusief communie-uitreiking en preek. Een half uur was het maximum. Voor de ploeg die net klaar met werken was en die toch even de mis mee pikte, was dat mooi meegenomen, want de fabrieksarbeiders waren veelal doodmoe. Veel van hen zaten te slapen op hun stoel, sommigen snurkten hardop en dat was natuurlijk best wel komisch. Het waren schitterende tijden die ik als dierbare herinneringen koester.
Loet van Hoogenhuizen uit Teteringen.
De broeder-overste van het Sint Willibrordusgesticht vond dat ik orgel moest leren spelen, ter begeleiding van de missen. Op een dag deed een pater de mis en die had gehoord dat ik niet alleen misdienaar was maar ook orgel kon spelen. Ik kreeg opdracht om iedere keer naar het orgel te lopen om een Maria-liedje te spelen als de pater met zijn vingers knipte. Ik vertelde hem dat ik dan iedere keer naar achterin de kerk moest, de koortrappen op en dat dit lang zou duren. Ik moest dan maar wat harder lopen. De mis was nog maar net begonnen of de priester knipte met zijn vingers. Ik in volle galop met opgetrokken toga dwars door de kapel naar het orgel en daar ging: Te Lourdes op de bergen. Liedje klaar en hup weer naar beneden.
Toen ik met de kannetjes water en wijn tijdens de offerande aan de rand van het altaar stond, mopperde de pater dat ik te laat was en dat ik dus nog maar wat harder moest rennen. Tijdens de mis waren er vier Maria-liedjes. Ik heb dus vier keer een estafette moeten lopen. Na de mis kwam de pater naar mij toe, aaide me over mijn bol, zei dat ik het goed had gedaan en ik kreeg een rolleke drop.
Bron van deze herinneringen
Ad Rooms, Het Rijke Roomse Leven: Herinneringen met weemoed en weerzin, Raamsdonksveer 2002-2006
Reactie toevoegen