Kulturkampf
Bij onze Pruisische buren was in de jaren tussen 1872 en 1879 een conflict gaande. Rijkskanselier Otto von Bismarck bestreed er de invloed van de rooms-katholieke kerk bij de benoeming van priesters en bisschoppen en in het Duitse onderwijs. Pruisen was de dominante deelstaat van het Duitse Rijk en werd geleid door een luthers-protestantse elite, waartoe ook Bismarck behoorde. In hun nationalistische ideaal voor het Duitse Rijk moest iedere vorm van inmenging vanuit Rome worden bestreden. Bismarck voerde hierom diverse antiklerikale maatregelen in: priesters en bisschoppen werden gevangengezet of het land uitgezet, jezuïeten verbannen, kloosters werden verboden en alleen het burgerlijk huwelijk gold als geldig voor de wet.
Tijdens deze periode, de Kulturkampf genoemd, vluchtten veel priesters en kloosterlingen naar Nederland en België, waar voor katholieken juist in positieve zin een nieuwe wind was gaan waaien. In 1853 was in Nederland de bisschoppelijke hiërarchie hersteld, kerken werden opgeknapt en nieuwe kloosters gesticht.
Oeffeltse interesse
De pastoor in Oeffelt in die tijd, P. Ph. Thijssen, was op 27 augustus 1875 samen met zijn collega-pastoor Bovens uit Beugen met de trein op terugreis van een retraite. Zij raakten in gesprek met de Duitse rektor Scholten over de vervolging van kloosterlingen in Pruisen.
Beide pastoors voelden ervoor om een kloosterorde in de twee gemeenten op te nemen. Het ging om de Zusters Borromeurinnen of Liefdeszusters van de H. Carolus Borromeus, een orde uit Trier, op dat moment in de Pruisische Rijnprovincie. De pastoor meldde 24 september 1875 aan monseigneur (mgr.) Zwijsen dat enkele zusters naar Oeffelt zouden komen.
Het St. Josephgesticht te Oeffelt (1876-1877)
Beugen kreeg het klooster Maria-gesticht en in Oeffelt werd het huis gehuurd van de landbouwer Jan Geurts voor 350 gulden per jaar dat de naam St. Josephgesticht kreeg, het huidige Hooghuis. Op 20 mei 1876 werd het huis betrokken door vier zusters: zuster Clara Dreesmann (overste en van beroep onderwijzeres), zuster Isodora Münzer, zuster Josephine Dickmann en zuster Richarda Friedrich.
Pastoor Thijssen vroeg verlof aan bisschop mgr. Zwijsen om een bidplaats te mogen inzegenen. Verder stelde hij voor om zichzelf tot biechtvader te benoemen en de verdreven pastoor van Pfallsdorff, A. Thöne, aan te wijzen als buitengewoon biechtvader.
Kerkelijke regelgeving
Na raadpleging van de faculteit in Rome gaf mgr. Zwijsen de katholieke regels aan voor religieuze gestichten. De H. Mis mag gelezen worden en het Allerheiligst sacrament mag bewaard blijven mits:
- de ruimtes dusdanig ingericht zijn om de mis daar op te dragen;
- voor het bewaren van ‘Ons Heer’ minimaal een keer per week de mis opgedragen dient te worden;
- deze alleen door de inwonenden van het huis gevolgd worden;
- de controle hierop vooraf door de deken van het district dient te geschieden.
Mgr. Zwijsen had verder aan pastoor Thijssen laten weten dat de zusters geen taal- of bewaarschool mogen hebben tenzij er een bevoegde ‘Hollandse’ zuster aanwezig was, terwijl de zusters ernaar streefden de “werken van christelijke barmhartigheid en onderwijs” uit te oefenen. Daaronder viel het verzachten van geestelijke en lichamelijke nood, zorg voor voogdijkinderen, verpleging van zieken en zorg voor bejaarden.
De praktijk
Ondanks het verbod van mgr. Zwijsen hebben de zusters zich wel met de gezondheidszorg bemoeid. De zusters bezochten en verpleegden zieken. In deze tijd was er een tyfusuitbraak. Het beperkt aantal zusters kon het werk niet aan; zoveel vraag en vertrouwen was er in de zusters. Moeder overste schreef aan haar overste in Trier over hun werkdruk en vroeg om meer zusters naar Oeffelt te zenden. In 1877 kwamen de zusters Florentine Münch, Laurentien Mayers en Sidonia Kranz naar Oeffelt; verder kwam een huishoudster juffrouw Resker. Waarschijnlijk heeft zij ook geholpen met het onderricht van dorpskinderen.
De zusters stonden in hoog aanzien bij de zieken, met name zuster Richarda. De nood was hoog en zelfs de pastoor deed in een brief een emotionele oproep om een zieke suïcidale inwoonster te helpen die in eerste instantie afgewezen was door de zusters. Zieken wilden de zusters faciliteren, blijkt uit een brief waarin een zieke twee kamers aanbood in haar huis zodat de zuster kon overnachten en ook haar religieuze verplichtingen kon vervullen.
Vertrek naar Uden
Op 28 juli 1877 overleed zuster Dickmann op 27-jarige leeftijd, waarschijnlijk aan tyfus. Trier drong bij de burgemeester en pastoor aan op betere huisvesting. Dat mocht niet baten en het gerucht ging dat de zusters naar het klooster in Uden zouden vertrekken. Twee inwoners van Oeffelt hielden een collecte voor het bouwen van een woning of liefdeshuis voor oude mannen en vrouwen, ouderloze kinderen en bewaarschool om de zusters te behouden (dit was namelijk de opdracht van de zusters). De collecte bracht fl. 3.568,40 op en zij vroegen een aanvulling vanuit de gemeentekas. Het voorstel werd verworpen met drie voor en vier tegen. Een voorstel voor een nieuw tehuis voor de zusters werd ook verworpen. Op 22 september 1877 vertrokken de zusters na 16 maanden naar Uden...
Reactie toevoegen