Pastoor Van den Brand uit Vlijmen had zich sterk gemaakt voor deze vestiging en pastoor Van Gerwen, een norbertijn, had voor meubels gezorgd. Godefridus en Theodora van Lanschot, eigenaren van het landgoed De Wamberg, hadden de bouw van het klooster met een vorstelijke gift mogelijk gemaakt. Maar het was eigendom van het kerkbestuur en de congregatie huurde het.
Onder leiding van moeder-overste Johanna Vincentia van Dijck begonnen de zusters nog hetzelfde jaar met kleuteronderwijs, een lagere school voor meisjes, een zondagsschool voor jongens en de congregatie voor meisjes. En ook met het opnemen van ‘kostjuffouwen’, bemiddelde ongehuwde vrouwen of weduwen. Enkele jaren later namen de zusters ook de verzorging van wezen en arme oude vrouwen op zich.
Het oude gebouw lag naast de kerk van de norbertijnen. In 1870 - de communiteit omvatte toen 10 religieuzen - werd het huis met een lange vleugel aan de Kerkwijk uitgebreid, waardoor de beschikbare ruimte bijna verdubbelde. Daarin kwamen leslokalen en een overdekte speelplaats. De vrijkomende lokalen in het oude gebouw werden voor wezen en ouden van dagen bestemd. Niet alleen vrouwen, ook oude mannen zijn dan welkom. De verzorging van wezen en bejaarden wordt betaald door het Parochiaal Armbestuur.
Met de ontwikkeling van de medische wetenschap ontstaat ook de behoefte aan verpleegbedden. In het Liefdegesticht werden af en toe zieken opgenomen, maar in 1888 wordt een nieuwe vleugel aangebouwd, loodrecht op de leslokalen aan de Kerkwijk. Het complex omvat nu een ziekenvleugel, een meisjes- en kleuterschool, een pensiongebouw voor wezen, bejaarden en kostdames en een klooster. Vermoedelijk rond deze tijd wordt voor het Liefdegesticht ook een boerderij gesticht.
In 1906 wordt de taakverdeling tussen de congregatie en het kerkbestuur van de St. Petrus in een overeenkomst vastgelegd. De parochie is eigenaar van de onroerende goederen, de zusters zijn belast met het bestuur van het Sint-Vincentiusgesticht, de bewaarschool, het lager onderwijs aan meisjes, het Catechismusonderwijs, onderwijs in ‘vrouwelijke handwerken’ aan meisjes na hun leerplichtleeftijd, de verzorging van bejaarden en wezen, de ziekenverpleging in het gasthuis en van besmettelijk zieken in het lokaal dat daarvoor is ingericht en, als de ruimte dat toelaat, de verzorging van kostdames.
Al in 1909 wordt een nieuw gasthuis gebouwd in de tuin van het klooster. De oude gasthuislokalen worden verbouwd en schoollokalen en voor een naaiklas. Maar een ander gebouw van het complex, gelegen naast de kerk, wordt nu patronaatsgebouw. Aan het internaat voor wezen bestaat inmiddels minder behoefte. In 1915 wordt het opgeheven, al worden er nog steeds wezen verzorgd.
In 1932 droeg het kerkbestuur de gebouwen en gronden over aan de zusters vab JMJ. Daarna bouwde architect J. Tibosch uit Berlicum naast het klooster een meisjesschool (de Sint-Theresiaschool) en kwam tevens ruimte vrij om de woonvertrekken van de zusters en bejaarden te verbeteren, naast het gebruik van de oude lokalen uitbreiding van de bewaarschool en naaischool.
In 1934 verblijven er 28 zusters in het klooster. In dat jaar start een verbouwing van het oudste gedeelte van het gebouw, waarbij o.a. het slotklooster, het bejaarden- en het ziekenhuis worden aangepast.
Tijdens de oorlog wordt de Theresiaschool enkele keren gebruikt voor de inkwartiering van militairen. Bij gevechten rond de bevrijding raakt het gesticht beschadigd. Maar er verblijven in die dagen ook vele vluchtelingen, totdat het dorp op 10 oktober 1944 wordt geëvacueerd. De zusters gaan met de mensen onder hun zorg naar Coudewater en het moederhuis in Den Bosch.
Vanwege de zware beschadiging konden de bewoners niet meteen na de bevrijding terug naar het Vincentiusgesticht. Op 28 september trokken zij naar een noodvoorziening in het gymnasium in Heeswijk. Op 4 april 1945 waren de noodherstellingen zover gevorderd dat de bejaarden en enkele zusters terug knden naar Berlicum, op 28 september zijn alle zusters weer terug. Pas in 1950 was het hele complex weer hersteld, met uitzondering van het ziekenhuis. Dat werd niet herbouwd, wel bleef er een kraamkliniek.
Begin jaren vijftig (tot 1966) werd het onderwijs uitgebreid met Voortgezet Gewoon Lager Onderwijs (VGLO). Het complex werd daarvoor aangepast. In 1952 starten de zusters ook een kook- en naaicursus voor moeders.
Sliepen de zusters nog altijd in een grote slaapzaal, in 1967 werd deze verbouwd tot kamertjes.
Door daling van het aantal roepingen kreeg de congregatie moeite om het gesticht in stand te houden. De scholen werden in 1969 overgedragen aan een lekenschoolbestuur, een jaar later richtte men de Stichting Bejaardencentrum Berlicum op en in 1973 ging het gesticht over in een burgerlijke stichting.
Na geleidelijk vertrek van de zusters is het gebouw in 1975 gesloopt voor bejaardencentrum Berlerode, ontworpen door architectenbureau Tibosch-v.d. Heyden. De laatste zuster vertrok in 1977 toen het nieuwe gebouw klaar was.
Het klooster had een neogotische voorgevel. In stijl vertoont het overeenkomst met het Bossche redemptoristenklooster van A. van Veggel. Boven de ingang bevond zich in een muurnis het beeld van Vincentius. Links en rechts van het hoofdgebouw stond een naar voren uitspringende vleugel.
Bij de verbouwing van 1932 kreeg het huis een H-vormige plattegrond met speelplaats. Een smeedijzeren hek op een gemetseld muurtje scheidde de voortuin van de straat.
Weet je nog welke zusters er in Berlicum woonden? Heb je nog bij ze in de klas gezeten? Deel je herinneringen!
Bronnen
J. Smits, Vademecum van religieuzen en hun kloosters in Noord-Brabant, Alphen a/d Maas, 2010
W. v.d. Heijden, Kroniek van het Liefdegesticht St. Vincentius te Berlicum 1857-1977, z.p. z.j. (1977). Uitgave Heemkundekring Berlicum
Kloosters in Nederland (database Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven)
Reactie toevoegen