Wat was het goed dat ik als kind geen enkel idee had, of kon bedenken, hoe het mechanisme precies werkte, maar het werkte en dat was precies waar ik zo graag voor ging.
Rond het klooster van de ‘rooi nonnen’ (zusters Redemptoristinnen) hing een vaag en onuitgesproken, geheimzinnig, ‘zielig’ verhaal. De zusters die er woonden had ik nog nooit gezien. Er werd verteld dat het slotzusters waren. Wat zoiets betekende als: ze zaten ‘achter slot en grendel’ en mochten nooit naar buiten. De enkele keer dat ze bezoek mochten ontvangen konden ze daar alleen maar mee praten van achter een schuifluikje, waardoor ze toch min of meer ‘onzichtbaar’ bleven. Alleen in hun eigen tuin mochten ze de buitenlucht inademen.
Maar ook daar kon ik ze niet zien, want de muur eromheen was te hoog. Een tipje van de sluier over hun bijnaam werd wel opgelicht: ze schenen een ‘rooie jurk’ te dragen. Maar tijdens de kerstdagen zetten de zusters in hun kapelletje een prachtige Kerststal neer met hun eigen wonderbaarlijke ‘Knikengel’. Een beetje naar voren, opzij van het stalletje, op een zuiltje, was zijn vaste plek, zodat de kinderen er goed bij konden.
In mijn kinderogen was hij helemaal écht! Hij leefde als het ware! Het was een wonder! We liepen er tijdens de Kerstdagen geregeld naar toe, de afstand heen en terug van ongeveer drie kilometers, vol verlangen. De drang naar de engel was zo groot dat we sneeuw, hagel, regen en wind trotseerden om ons centje af te geven. Werkelijk ieder muntje dat we op de een of andere manier kregen, vonden of zochten in potjes en laatjes werd er naar toe ‘gehuppeld’. Zoals bij de geboorte van het ‘kerstkindje Jezus’ de herders en koningen naar het stalletje kwamen, vonden heel veel kinderen, van heinde en verre, de weg naar het kapelletje in Velp. Allemaal met hetzelfde doel: het wonderbaarlijke engeltje laten knikken, als dank voor het gekregen centje.
Ongeduldig als ik was duurde de ‘adempauze’ tussen twee centjes, als het Engeltje ‘uit moest knikken’, in mijn herinnering erg lang. En bij het laatste, bijna ‘vastgeroeste’, vertrok ‘de blijdschap in mijn buik’ om plaats te maken voor weemoed. De zusters zijn weg. Of ze de engel meegenomen hebben, weet ik niet. Maar het is zeker dat heel veel verbaasde, dromerige kinderoogjes de engel indertijd veilig hebben opgeslagen in hun ‘achterhoofdje’!
En net zoals ik zal menig volwassene van nu met veel plezier en kinderlijk verlangen terug denken en vertellen over: de ‘Knikengel’ in Velp bij de ‘rooi nonnen’. En de zusters zelf?
Benieuwd naar meer verhalen van Elly Schouten? Bezoek haar website dan eens.
Reactie toevoegen