Deze feiten hebben betrekking op de bijna anderhalve eeuw tussen ruwweg 1850 en 1970. Daarvoor, in het begin van de negentiende eeuw, waren er nog maar weinig kloosters in Noord-Brabant overgebleven. Al tijdens de Tachtigjarige Oorlog en zeker in de periode daarna waren de meeste verdwenen, omdat iedere uiting van het katholieke geloof in de Republiek verboden was.
Slechts in Oosterhout en Sint Agatha (onder bescherming van de Oranjes) en in enkele gebieden die niet tot Staats-Brabant behoorden (Land van Ravenstein (Deursen, Uden, Velp), Graafschap Megen (Megen en Haren) en de Baronie van Boxmeer (Boxmeer)) waren een paar communiteiten in leven gebleven. Maar tussen 1800 en 1850 keerde het tij enigszins: op verschillende plekken werden initiatieven genomen om te voorzien in de behoefte aan onderwijs en zorg.
Anders dan de meeste oudere kloosters die vooral afgekeerd waren van de wereld en waar monniken en monialen zich wijdden aan gebed en contemplatie, waren de nieuwe congregaties vooral gericht op het lenigen van sociale noden. En die waren er genoeg.
Vooral Brabant stond nog tot in het begin van de twintigste eeuw bekend om een lage scholingsgraad en een extreem hoog sterftecijfer. Daar heeft dat legioen van religieuzen ontzettend veel aan gedaan. Zij zorgden immers, naar de woorden van Christus, voor ‘de minsten der mijnen’: voor de weduwen, de wezen, de zieken, de doven, de blinden, de armen, de ongeschoolden. Door hun inspanningen groeide het niveau van onderwijs en gezondheidzorg spectaculair.
Natuurlijk zaten in dit legioen ook ‘krengen van barmhartigheid’, waren er ook gestoorde broeders en priesters die zich schuldig maakten aan misbruik en ander onrecht. En ook op instellingsniveau zijn er dingen gebeurd, waar we nu met verontwaardiging en onbegrip naar kijken, zoals gedwongen arbeid bij de Tilburgse Zusters van de Goede Herder of gedwongen adoptie in het Bredase Moederheil.
Die historische werkelijkheid mag zeker niet worden ontkend. Maar heel veel andere religieuzen hebben zich hun leven lang ingespannen voor de medemens en daarmee een uitgebreid netwerk van zorg- en onderwijsinstellingen gebouwd. Voor een idee van de grootte van dit legioen: in 1861 waren er in Noord-Brabant al 85 kloosters, waarin 1.580 religieuzen leefden. Rond 1930 waren er alleen al in Brabant zo’n 30.000 vrouwelijke religieuzen actief.
In het begin van de jaren ’50 stagneerde echter het aantal roepingen, al telde Nederland in 1960 nog altijd 41.431 religieuzen (mannen en vrouwen). Dat Noord-Brabant ook in de eenentwintigste eeuw nog een groot deel van de Nederlandse religieuzen huisvest, blijkt uit deze getallen: in 2004 waren er in Nederland nog bijna 11.000 religieuzen, waarvan het merendeel in Brabant was gevestigd. Ruim 6.500 actieve zusters, ruim 500 kloosterzusters, ruim 2.200 priesterreligieuzen en bijna 600 broeders en fraters.
Uiteindelijk zijn er in Noord-Brabant sinds de negentiende eeuw 131 congregaties actief geweest, in een kleine 700 vestigingen. De meeste congregaties zijn niet in de provincie zelf gesticht, ze kwamen vaak zelfs van buiten Nederland. Met name tijdens de onderdrukking van congregaties in Duitsland (Kulturkampf, 1872-1878) en Frankrijk (Antiklerikalisme, 1880-1907) zocht men zijn heil in Nederland en dan vooral in Limburg en Noord-Brabant.
Klik hier om naar het overzicht van kloosterorden en congregaties te gaan
Reactie toevoegen