Ik wilde broeder worden
Het was aan het einde van het vijfde schooljaar dat ik mijn ouders liet weten, dat ik broeder wilde worden. Toen kwam het zesde schooljaar en moest ik een keuze maken. Maar omdat ik van de broeders (die van O.L. Vrouw van Lourdes) niets meer had gehoord, meldde ik mij aan voor een weekendbezoek op internaat Sparrendaal in Vught. Dit was een seminarie, dus eigenlijk voor paters. Dat weekend beviel mij niet goed. Ik vond de school te groot en alles te stijf.
Op een of andere manier kwam broeder Ermay, van de lagere school in Nijmegen, dit te horen en regelde hij voor mij een weekend op Mariaoord in Vught. Dat was het laatste weekend voordat de grote vakantie begon. Ik denk ergens in mei of juni 1965. Ik werd daar geweldig ontvangen en mocht direct mee voetballen en ’s avonds naar het afscheidsfeest.
Ik wist toen, dat ik naar deze school moest. En zo verhuisde ik in augustus 1965 van Nijmegen naar Vught.
Er werd ons veel discipline bijgebracht
In het eerste jaar kwam ik in groep 1 onder leiding van broeder Arthur. Een strenge man, maar met een goed hart. Hij had vele jaren in Indonesië gewerkt als begeleider van de kinderen van de toenmalige president Soekarno. Hij sprak met trots over die periode. Die eerste jaargroep betekende, dat iedereen in het zelfde bootje zat. De meesten van ons hadden het er moeilijk mee om nu circa zes weken van huis te zijn. Enkelen hadden duidelijk heimwee en hadden het daar heel moeilijk mee. Bij mij was het vaak één of twee dagen dat ik somberder was.
Vanaf de start kon je meedoen bij allerlei spelen, zowel binnen als buiten. Denk daarbij aan kaartspelen of Risk en Monopolie en voetbal, volleybal, hockey, zwemmen of basketbal. In het theatergebouw stonden ook enkele tafeltennistafels die wij mochten gebruiken.
Ik had het gevoel veel vrienden te hebben. Buiten Ad van de Ven (uit Venhorst) en Jan van Haandel (Boekel) denk ik dan aan Henri van Asseldonk uit Boekel en Hans Sprangers uit Dongen. Een aantal jaren geleden zijn wij nog samen naar NAC Breda geweest. Op de laatste reünie waren zij er niet, maar wel andere jongens uit die tijd, zoals Boudewijn van Haalen, Arie van Asseldonk, Hans Coenen, Piet Voets, Jos Rietveldt en Nico Bekx. Ik miste wel een paar oude kameraden, jammer.
Samen met Ad van de Ven en Jan van Haandel moest ik in dat eerste jaar onze zaal schoonhouden. Meestal zaterdags waren wij hier een tijdje mee zoet. De andere jongens moesten weer andere werkzaamheden verrichten, zoals de binnenplaats schoonhouden of de klassen poetsen. Als wij zaterdags onze zaal hadden schoongemaakt kwam broeder Arthur altijd inspecteren of we wel goed stof verwijderd hadden.
Er werd ons veel discipline bijgebracht door een vast dagelijks patroon in te bouwen. Dat begon in de ochtend, na het wassen en tandenpoetsen, met de mis in de kapel, vervolgens kort studeren en dan ontbijten in de refter. Na het ontbijt gingen we dan naar de klas. Na schooltijd, maar voor het avondeten moesten we studeren en na het avondeten wederom. Ik denk dat we dagelijks wel anderhalf uur moesten studeren. Dan nog wat spelen of televisie kijken en naar bed.
Op zondagavond kregen we altijd een versnapering, friet of iets dergelijks. Antoon Bax uit groep vier, dus een van de oudste leerlingen, bracht dat dan rond. Als ik de versnapering lekker vond dan bewaarde hij nog wat voor mij, dat ik dan achter het grote aquarium in de gang kon opeten. Hij is nog naar Dongen gegaan en toen ik zestien jaar was ben ik hem gaan opzoeken in Valkenswaard. Daarna is het contact verbroken, volgens mij vond hij Dongen niet zo goed. Ik heb hem ook niet meer gezien op een reünie, jammer.
Zes borden zuurkool
Het eten in de refter nam een wezenlijk deel van de dag in beslag. Eerst ontbijten, vervolgens middageten rond twaalf uur, in de namiddag thee met een koekje en ’s avonds brood. De refter bood ruimte voor alle groepen, zodat je elkaar dan ook zag en de mogelijkheid had met oudere jongens uit de hogere groepen te spreken. Er werd regelmatig doorgeschoven, zodat iedereen elkaar wel een keer aan tafel ontmoette. Zaterdagmiddag kregen we standaard erwtensoep, echte dikke soep, waar de lepel in kon blijven staan. Dat was niet mijn favoriete eten en ik gaf het regelmatig door aan een liefhebber, die dan bij mij aan tafel zat. Het eten terug naar de keuken sturen was niet gewenst.
Zo had ik een keer de pech, dat de anderen aan mijn tafel geen zuurkool lustten. Ik kreeg toen hun portie en heb toen zo’n zes borden zuurkool gegeten. Ik kon toen ternauwernood de trap op komen om mij om te kleden voor de gymnastiek, dat we die middag hadden. Daar hebben er toen een paar hartelijk om gelachen, waarschijnlijk hadden zij met opzet gezegd dat ze geen zuurkool lusten.
Een pot vol met hosties
In het tweede jaar werd mij duidelijk, dat ik geen broeder wilde worden, maar wél de school daar wilde afronden.
Overigens kan ik mij dat tweede jaar helaas niet meer zo goed herinneren. Ik weet de naam van de broeder, die toen groep twee leidde, ook niet meer. Wat ik nog wel weet, is dat hij later uittrad. Trouwens meerdere broeders traden toen uit. Zo ook broeder Ermay, die mij had getipt om naar deze school te gaan. Wat ik mij nog van deze broeder herinner, is hoe hij ons 's ochtends wekte. Hij riep niet, tikte je ook niet aan, maar liep door de slaapzaal en klikte met zijn vingers.
Ik kwam in het tweede jaar in de groep terecht, die de kapel op zaterdag moest schoonmaken, een stuk of vijf jongens. Iemand van ons kwam op een dag op het idee om de hosties, die in de kast opgeborgen stonden, te proeven. Dat mocht want ze waren nog niet in het altaar opgeborgen, tenminste dat zei toen iemand. We hebben toen samen een pot vol met hosties gegeten, en nooit zijn we daarop aangesproken!
In het seizoen 1966-1967 kwam N.E.C. mijn favoriete betaald voetbalclub uit Nijmegen in de Eredivisie. Mijn vrienden op Mariaoord waren allemaal voor Ajax, Feyenoord of PSV. Ik had derhalve weinig tot geen sympathisanten. Toen N.E.C. na de eerste zes overwinningen tegen Ajax in Amsterdam moest spelen, kwam mijn vader mij in Vught ophalen. Mijn voetbalvrienden zwaaiden mij toen uit, maar hadden veel leedvermaak toen ik die avond weer terugkwam. N.E.C verloor die wedstrijd met 9-1 en ik had enkele tranen gelaten.
Ik heb alle sporten kunnen beoefenen
Het derde en vierde jaar werd broeder Cresentius onze groepsleider. Een rustige en aardige broeder, waarmee je niet zo snel een conflict kon krijgen, tenminste zo heb ik hem in herinnering. In dat derde jaar lagen Ad van de Ven en Jan van Haandel dicht bij mij in de slaapzaal en wij hebben toen op een nacht bij alle groepen de pantoffels verwisseld. De volgende ochtend was het één grote wanorde, want iedereen had andere pantoffels bij zijn bed staan.
Waar we wel voor gestraft zijn, was het schieten met krijtjes in de klas. De broeder die ons toen Nederlandse les gaf, kreeg daarbij zelfs een probleem aan zijn hart. Broeder Directeur, broeder Arnulfus, was zeer boos en we kwamen toen de hele dag de klas niet meer uit. Dat was ook een dom spelletje van ons, want het gaf heel veel troep. Dat fijne krijt lag namelijk door de hele klas. Gelukkig herstelde de broeder weer en kon onze broeder Directeur weer lachen. Hij organiseerde op een zonnige avond een soort aftik spel op de binnenplaats. Bijna alle leerlingen stonden aan één kant en moesten proberen naar de andere kant te komen en onze broeder Directeur probeerde dan zoveel mogelijk personen af te tikken. Zij die getikt waren moesten hem dan helpen om de rest mee af te tikken, die weer moesten oversteken. Daarbij moet je je voorstellen een broeder in een toog, die hard moest lopen.
In dat laatste jaar had ik blijkbaar een periode dat ik niet zo goed bij de les was. Op een doordeweekse avond moest ik bij broeder Directeur op zijn kamer komen en tot mijn schrik zaten mijn ouders daar ook. Ik kreeg toen te horen dat ik beter mijn best moest doen zowel in de klas als tijdens de studie uren. Gelukkig is het allemaal goed afgelopen.
Namens onze school nam ik ook deel aan de regionale damkampioenschappen. Deze werden gehouden op Regina Coeli, internaat van de nonnen, nu het Nederlands talencentrum. In dat laatste jaar damde ik regelmatig op zaterdagavond met broeder Claudius, onze wiskundeleraar. Hij kwam dan speciaal vanuit het broederklooster naar onze zaal om met mij een partijtje te dammen.
Wat ik me van dat laatste jaar ook nog herinner, is dat leerlingen een fancy-fair op ons schoolplein organiseerden. Toevallig waren mijn zus en moeder er toen ook en zij zijn daarom op de foto vastgelegd. Mijn moeder is die vrouw met dat tasje en mijn zus staat er direct naast.
Ik behoud Mariaoord als een positieve herinnering, zowel qua opvoeding als qua vriendengroep. Ik heb hier alle sporten kunnen beoefenen, maar vooral mijn favoriete bezigheden, zoals voetbal, tafeltennis en dammen. In die vier jaren, dat ik op Mariaoord ben geweest, had ik voor mijn gevoel wel honderd vrienden.
Reactie toevoegen