

Kapel van Huize Haarendaal, voormalig Groot Seminarie, 1974 (foto: collectie BHIC, nr. FOTOHA.0894)
Intern op kamers
Augustus-september 1965: het einde van een lange zomervakantie na het eindexamen op Klein Seminarie Beekvliet naderde en het eerste collegejaar op het Groot Seminarie in Haaren kwam in zicht. Op het filosoficum (filosofieafdeling) kreeg ik een kamer van drie bij drie meter. Voor de inrichting moest ik zelf (resp. mijn ouders) zorgen; slechts een kast en een bed waren aanwezig. Ik kon vier zitkamerstoelen en een salontafeltje, bureau, stoel en verder wat aankleding aan de muur charteren. Kleding, beddengoed en studiemateriaal had ik al van mijn Beekvlietse periode, dus die hoefde niet opnieuw te worden aangeschaft. Nieuw waren koffie- en theekopjes, kookplaatje, warmwaterkoker, koffie- en theekan, bier-, wijn- en limonadeglazen, afwasspullen.
Hoe ik met al die spullen naar het Groot Seminarie ben gegaan, weet ik niet meer. Waarschijnlijk heeft iemand me met de auto daar naar toe gebracht (de buurman van mijn ouders?). Ook de nummers van mijn kamer ben ik vergeten. Wel herinner ik me, dat ik in het eerste jaar filosofie op de eerste verdieping aan de rechterkant zat, en in het tweede jaar op de tweede verdieping linksboven, vlakbij de trap van de nooduitgang.
Daar zat ik dan, op het Groot Seminarie in Haaren. Vrijgesteld van dienstplicht “wegens het bekleden van een geestelijk of een godsdienstig-menslievend ambt of opleiding tot zodanig ambt”, zoals de brief van het Ministerie van Defensie meldde. Een totaal andere situatie dan op Beekvliet. Regent en prefect waren er niet meer; de ‘baas’ van Haaren heette de president. Ontbijt, diner en souper gebruikten we samen, net zoals we gezamenlijk bij elkaar kwamen in de kerk. Hoewel filosofie- en theologiestudenten een tamelijk hechte gemeenschap vormden, werd het leven toch wat individueler: eigen kamer, zelfstandige studie, persoonlijke voorkeuren, keuzes en invullingen van vrije tijd en dagritme. De studentenbar (soos) was voor de meesten een dagelijks ontmoetingspunt.
Filosofiestudent
Hoe ik zelf in het eerste jaar ontgroend ben, weet ik niet meer; oude zwart-wit foto’s waar we sjouwden met koffers laten in ieder geval zien dat dat wél gebeurd is. De filosofiestudenten waren namelijk allen lid van de studentenvereniging Sint Katrien. Als ik het me goed herinner, was er geen sprake van een keuze voor het lidmaatschap: je was qualitate qua gewoon lid van deze vereniging. Toen wij het daarop volgend jaar de nieuwe eerstejaars mochten verwelkomen, richtten wij een heuse introductiecommissie (IC) op, waarvan ik voorzitter werd. De ontgroeningstijd duurde in principe zes weken, maar daadwerkelijk eigenlijk alleen de eerste drie dagen. Leidende gedachte daarachter: “Wij zouden het jammer vinden als de ondernemingsactiviteiten een belemmering vormden voor de wederzijds kontakten en goede verstandhouding; toon dus aan de nieuwelingen naast Uw (gedwongen) harde, militaire houding ook Uw goede eigenschappen!” Met onze medestudenten communiceerden we een gedetailleerd programma, waaronder onder andere een happening rond de bierpomp in Esch, bezoek aan de burgemeester van Haaren, wandeling door Oisterwijk. Zo lieten we de ‘klooien’ te voet gaan, gekleed in kort jasje met zwembroek, groen haarlint, groen rokje, met in de hand een bierpul. We lieten hen gedichten voordragen en zichzelf voorstellen. Verder organiseerden we zanglessen, inspecteerden de kamers van de klooien en lieten hen de meest onbenullige dingen doen. Onschuldig allemaal, maar het hoorde wel thuis aan het begin van de studententijd, ook in het Groot Seminarie. Hoewel ik de tekst van mijn speech voor de praeses en de hoogillustere senaatsleden van Sint Katrien nog heb, meen ik me te herinneren dat we de feitelijke inauguratie als introductiecommissie geboycot hebben, mede vanwege het feit dat er “stevig geknaagd werd aan de fundamenten van Sint Katrien”. Vrij vertaald betekende dat: de nieuwe eerstejaars stonden vrij kritisch ten opzichte van het verplicht lidmaatschap van deze studentenvereniging en wilden daarin liever hun eigen keuzes maken. Misschien dat dit al de voortekenen waren van de latere studentenopstanden en veranderingen in de universitaire wereld.
De gymnasiumopleiding van Beekvliet vormde de opmaat voor mijn studententijd in Haaren en Tilburg. In korte tijd veranderde er veel: je werd geacht zelfstandig te studeren, relevante aantekeningen te maken tijdens de colleges die werden gegeven, aanvullende literatuur aan te schaffen en te lezen, zelf op verder onderzoek uit te gaan en studiethema’s te bepalen. De lessen werden colleges, de leraren werden professoren. De meeste colleges waren hoorcolleges, waarin je aantekeningen diende te maken voor verdere bestudering en uitwerking. We werden geacht in nette kleding (dus in de zomer niet in een hemd met korte mouwen!) in de collegezaal te zitten. Enkele tentamens waren mondeling, andere werden schriftelijk afgenomen. Dat betekende veel pennen, want het multiple choice-systeem was toen nog nauwelijks ontwikkeld, en werkte bovendien gezien de aard van de content niet of slechts heel moeilijk. Computers waren toentertijd al helemaal nog niet in beeld. Waarschijnlijk kregen we punten toebedeeld, maar hoe en waar die werden geregistreerd weet ik niet meer. De boeken en literatuur die we voor de colleges en studie nodig hadden, konden we bestellen en kopen in de ‘eigen’ (kantoor)boekhandel van het seminarie.
Reactie toevoegen