Het rijke roomse leven in brabant 1900-1970

Adieu Beekvliet! Zes jaar internaatsverblijf (1959-1965) (deel 3)

Studeren, huiswerk maken en lessen volgen: een belangrijk dagelijks onderdeel van de dagorde. Ook dat was allemaal goed geregeld.

Foto: Fotopersbureau Het Zuiden. Bron: collectie BHIC, nr. 1633-00369)

Studie en lessen

Aan het begin van het jaar kreeg je een lesrooster, zodat je wist welke lessen er op welke dagen waren en door wie ze werden gegeven. Roosterwijzingen kwamen nogal eens voor; meneer (Piet) Verra was hiervoor verantwoordelijk; ze werden ‘ad valvas’ (‘op het prikbord’) in de recreatiezaal aangekondigd. De boeken en schriften die je voor de lessen nodig had, kreeg je in bruikleen van het seminarie (dat stond dan ook in ieder boek dat je gebruikte voorin) en je nam ze op een grote stapel in de hand mee naar het klaslokaal. Voor schrijfmateriaal moest je zelf zorgen. Een boekentas was overbodig en gebruikte ook niemand. Wisselen van leslokaal was ook niet nodig: je had je ‘eigen lokaal’ en een eigen klassenleraar: de vakleraren ‘kwamen naar ons toe’.  Alleen voor gym, schei- en natuurkunde moest je verkassen. Gymlessen werden afhankelijk van het weer in de gymzaal of buiten op de sportvelden gegeven. Binnen betekende: een balsport of werken met de toestellen. Buiten: hockey, kasti, softbal, honkbal of een van de atletiekonderdelen (discuswerpen, speerwerpen, hink-stap-sprong, hardlopen, horde, 1600 meter lopen rond  de velden). En, heel bijzonder: als het gesneeuwd had en we naar buiten konden, moesten we de eerste vijf minuten met blote voeten… volgens vd Weijden (een oud legerofficier) was dat goed en gezond voor je voeten!

In de studiezaal (een voor de Kleine Figuur en een grote aula voor de overige klassen) had je ieder een eigen studielessenaar, waarin je je boeken, schrijfmateriaal en schriften kon bewaren. Iedere studie begon en eindigde met gebed door de dienstdoende surveillant. Ook zondags moest er worden gestudeerd (wel minder dan op doordeweekse dagen), en op de lesvrije dinsdag- en donderdagmiddagen idem.

De leraren wisten precies wanneer er een studietijd was gepland voor ‘hun’ vak: ze gaven dus huiswerk op voor de tijd die op het studierooster gepland stond. Je had als student weinig of geen redenen om je te verschuilen: de studietijd was immers gepland en daar had je je aan te houden. Voor snelle studenten was dat in hun voordeel (de tijd die overbleef konden ze iets anders gaan studeren of lezen), voor langzamere studenten minder gunstig. Ikzelf had bijvoorbeeld nooit tijd genoeg voor het maken van algebra- of meetkunde-opgaven: wiskunde vond ik een moeilijk vak, en ik was echt geen bètastudent. Vaak prijkten er rode vieren en vijven van meneer van Miert onder mijn wiskundehuiswerk!

Het systeem van de rapporten was ook bijzonder. De tussenrapporten die we kregen waren niet meer dan kleine kaartjes waarop alleen de punten voor de vakken Latijn en Grieks stonden. De trimesterrapporten waren uitgebreider en vermeldden de punten voor alle vakken, inclusief die voor ijver en gedrag. Maar het ging niet alleen om het punt: ook stond het aantal leerlingen per klas vermeld. Van de 22 leerlingen kon je dus de 2e met een 7 zijn, maar ook de 18e met een 8! Over het algemeen zat ik meestal zo’n beetje in het midden, behalve voor wiskunde en algebra: daarvoor prijkte vaak een 3 of 4 op mijn trimesterrapport, soms gepaard met de aanmerking “Taak wiskunde”. Die taak moest je dan tijdens de vakantie thuis maken. Een ander markant moment op een van mijn trimesterrapporten was de aanmerking dat ik wegens “verstoring van de orde op de slaapzaal” een onvoldoende voor gedrag (4) kreeg: studiejaar 1961-1962, 2e trimester. Die 4 kreeg je gewoon als je de boel op stelten zette en keet schopte, zeker op de slaapzaal. Ik had het inderdaad verdiend, maar wel veel lol gehad met mijn zelfgemaakt stoplichtje, dat boven mijn slaapcel op rood en groen kon, al naar gelang er wel of geen surveillant aanwezig was. Maar kennelijk had ik me een keer vergist… dus kwam er een 4 voor gedrag op mijn rapport. Overigens: straffen werden niet veel uitgedeeld; straffen die ik me nog herinner waren de relatief milde en onschuldige ‘rookstraf’ en ‘veldstraf’.

Herenvoetbalelftal

In zes jaar tijd had je natuurlijk met heel wat leraren te maken. Een aantal van hen was priester en woonde op het seminarie. Namen van hen die ik me nog herinner: Hoppenbrouwers en Kruijssen (Latijn en Grieks), van Miert en Smits (algebra en meetkunde, stereometrie), Lax en Pirenne (muziek), Knippenberg en Schouten (geschiedenis), Geboers en Bogaers (Frans), van Eijndhoven (godsdienst; was tevens de prefect), van Pelt (scheikunde). Maar we hadden ook enkele ‘lekendocenten’: Cox (aardrijkskunde), van der Weijden (gymnastiek), Lurinkx (tekenen, handenarbeid), Kapteijns (Nederlands), Browns (Engels). En dan waren er nog Janssen (econoom), Bluyssen (geestelijk leidsman) en een aantal surveillanten (zoals van Doorn, Bakkers). Wij waren meesters in  het geven van bijnamen. Ik weet ze niet allemaal meer, maar deze nog wel: de tomaat (Kruijssen), d’n buik (van Miert), Kappie (Kapteijns), Stalen Jezus (Bakkers), de Fien (van Eijndhoven), de pa (Schouten), de pier (Pirenne), de knip (Knippenberg), d’n Hein (Bogaers).

Met Sinterklaas was het voor sommigen klassen gebruikelijk om je klassenleraar een aantal surprises te overhandigen, op een originele manier verpakt. Ik herinner me dat we in de vijfde klas (Poësis) onze Griekse en klassenleraar Hoppenbrouwers eens een bijna levensecht Paard van Troje cadeau deden. We hadden er met een aantal studenten vele uren op de zolder van de Duitse Bouw aan gewerkt (papier maché). Toen we het gevaarte de klas in wilden rijden, bleek het zo breed dat het niet door de deur kon; ter plekke moesten we toen de wielen demonteren!

Aan het einde van het studiejaar was er altijd een prijsuitreiking voor studie-ijver en gedrag. De plechtige zitting vond altijd plaats in de aula en het was gebruikelijk dat de bisschop (Bekkers) de prijzen uitreikte. Ik kreeg als student Kleine Figuur A in juli 1960 de 9e prijs voor de vakken en het jaar daarna (Grote Figuur, Figura Superior B) eveneens de 9e prijs voor de vakken.

Grote cour

Godsdienstige vorming

Dat je iedere dag naar de eucharistieviering (in de zestiger jaren nog gewoon ‘mis’ genoemd) ging, was eigenlijk vanzelfsprekend. Even vanzelfsprekend was de tweede mis (de Hoogmis) op zondag, lof, ochtendgebed, metten en lauden (’s morgens), vespers (einde van de middag) en completen en avondgebed (in de avonduren). Op gezette tijden was er een retraite (meestal drie dagen) of bezinningsdag. Regelmatig biechten bij je vaste biechtvader was normaal. Dat hoefde niet perse in de biechtstoel in de kapel, maar kon ook op de kamer van je biechtvader. In de kapel waren op gezette tijden ook steeds zanglessen (Gregoriaans): daarvoor hadden we het Liber Usualis (heb ik nog!), waarin vrijwel alle Gregoriaanse gezangen stonden. In de kapel had ieder een vaste plaats en kon je al je liturgische en meditatieve boeken bewaren, zoals het Spectrum dagmissaal, Gouden Schaal, Liber Usualis en andere. Ouderejaars zaten als ‘custos’ (‘wachter’) op het eind van iedere bank. Kerstmis en Pasen waren dan wel de hoogtepunten van het jaar: we waren er nooit, omdat het dan vakantie was. Deze hoogtijdagen werd je dan ook geacht thuis te vieren, bij je ouders, broers en zussen. Andere speciale dagen waren de Ijsheiligen/Kruisdagen (in mei) en Sacramentsdag (juni). Tijdens Ijsheiligen liepen we ’s morgens in alle vroegte langs het hertenkamp (waarin ook kalkoenen zaten; we hebben er thuis met kerst nog eens van gegeten omdat ik die als ‘prijs’ ergens mee gewonnen had), onder andere de grote litanie zingend in optocht door de tuinen en velden om de zegen af te smeken over een goede oogst en vruchten van het veld. Sacramentsdag werd afwisselend op Beekvliet en het Doveninstituut (zoals dat toen nog heette) gevierd. Het feest bestond uit een plechtige heilige mis, gevolgd door een processie door de tuin, waarvoor het pad op verschillende plekken versierd was met in patronen neergelegd gekleurd zand: een soort mandala’s avant la lettre. En natuurlijk waren er altijd plechtige missen als er een bepaald priesterjubileum van een van de ‘heren’ te vieren viel. Meestal ging dat ook nog eens gepaard met een orkest- of toneeluitvoering.

Godsdienstige vorming in engere zin kregen we in de godsdienstlessen. Daar kan ik me overigens niet veel meer van herinneren. Wat ik me nog het meest herinner was, dat we die een tijdlang kregen van de prefect, van Eijndhoven. Vaak gingen die lessen echter over allerlei materiële zaken en belangen, en kwam het er lang niet altijd van om de stof van het boek door te nemen. Het waren wel gezellige lessen, dat beeld is me altijd bij gebleven.

Jubileumfeest van de godsdiestleraar en prefect

Hobby en vrije tijd

Ook de vrije tijd was geordend en gereguleerd. In de recreatiezaal kon je van alles doen: allerlei spellen, figuurzagen, biljarten, kaarten, lezen (er was een flinke bieb aanwezig) en wat al niet meer. In de winter werd, wanneer het vroor, de kleine cour ondergespoten zodat we daar konden schaatsen.

Ik zie meneer Weiler nog staan met de slang in zijn hand, zijn  toog stijf van het bevroren water, tot diep in de avond. Daarnaast waren er verschillende ‘clubs’ waaraan je kon deelnemen: flora (planten en bloemen), paardrijden, triplex (soort doe-het-zelf winkeltje), sport, orkest, bieb enz. Wanneer precies weet ik niet meer, maar ik werd wel ‘lid’ van de paardrijclub. Dat betekende niet alleen rijden, maar ook de paarden roskammen, de stallen en de wei schoonmaken, de paarden voeren. Nou ja, paarden: er was eigenlijk maar één paard, en dat was het werkpaard voor de boerenknecht die in dienst van het seminarie was. Het beest had een naam, maar die ben ik vergeten. Het verzette bergen werk op het land, en werd lang niet altijd zo goed behandeld. Meneer Visker, de ‘baas’ van de paardrijclub, reed er wel eens op. Verder hadden we twee zwart-witte pony’s, Gré en Aldo genaamd. En later kwam er nog een (grotere) Ijslander bij, Nöss genaamd. Ik mocht daar op rijden, en moest het beest aanleren om in een andere drafgang te gaan. Hoe en wat precies, ben ik vergeten. Op de gewone doordeweekse dagen reden we een kleine of grote ronde over het seminarieterrein. Vooral op de lange stukken was het opletten, want de twee kleine paardjes hadden de gewoonte om daar in volle galop er tussenuit te trekken. Je moest je dan akelig goed vasthouden en maar hopen dat je er niet af kegelde. Paard rijden in die tijd was immers nog zonder cap en laarzen. Ook aan een zadel en stijgbeugels deden we niet altijd. In de langere vrije middagen (dinsdag en donderdag) mochten we buitengaats, en reden we over de openbare weg naar Gemonde of door landgoed Zegenwerp. Zeker in de winter was rijden door het landgoed een feest, vooral als het gesneeuwd had: dat was echt sprookjesachtig. Rijden naar Gemonde was soms ook wel een beetje eng: niet dat er veel verkeer was, maar je moest toch wel opletten, zeker omdat de pony’s dat niet elke dag gewend waren. Een bijzondere tocht was die tijdens een van de zomervakanties, toen we met een aantal jongens en meneer Visker een meerdaagse tocht door het Brabantse land maakten: werkpaard, Ijslander en de twee pony’s die het sjeesje trokken. Ik weet niet meer precies de route, maar ik herinner me wel dat we toen in Goirle (thuisbasis van een van de leerlingen) en ergens in de buurt van Veldhoven zijn geweest.

Daarnaast leerde ik op de boekbindclub hoe je tijdschriften (van de bieb en van de ‘heren’) moest inbinden en hoe oude, los gegane boekbanden konden worden gerestaureerd. Vooral het snijden van ingebonden boeken was een indrukwekkend gebeuren, want dat moest met een fikse machine handmatig gebeuren. Voor de rest was het allemaal handwerk: inbinden van de katernen, boekblok voorzien van schutbladen en kapitaalband, maken van het omslag. Voor het binden en zetten van de rug gebruikten we witte, elastische kunststof lijm; voor het maken van de band en het plakken van het omslag werd beenderlijm gebruikt die op een elektrisch pitje moest worden ‘gekookt’ (warm gemaakt). Een leerzame hobby die ik nog steeds niet ben verleerd.

Met de pony's naar landgoed Zegenwerp

Specialist in bepaalde hobby’s of spellen was ik niet. In de recreatiezaal was een radio aanwezig waarnaar je kon gaan zitten luisteren en omdat we geen eigen radio mochten importeren, bouwde ik er een zelf: een Pionier, aanvankelijk zonder speaker, later met een eenvoudige luidspreker. Niet dat ik zo technisch was, maar alles zat in een bouwdoos, dus dat was gemakkelijk. Spannender en spectaculairder was het kleine radiootje met oortelefoontje dat ik bouwde in een California-bouillonblokdoosje van een kleine 5x5 centimeter; de ijzeren spiraal van de matras deed dienst als antenne. En omdat de zoeker werkte met behulp van een kristalletje was een batterij niet nodig! Zo kon ik in de avonduren in bed luisteren naar de radio. Soms onder de dekens, met een zaklamp aan (als de batterij niet op was!).

In de twee hoogste klassen (Poësis en Retorica) was ik een van de bibliothecarissen. Ik zorgde samen met enkele anderen voor het kaften (plastificeren), het classificeren (kaartjes maken) en uitlenen van de boeken. Tijdens die periode werd, denk ik, de basis gelegd voor een van mijn latere beroepsfuncties: bibliothecaris van het Hoger Katechetisch Instituut in Nijmegen.

We hadden zeventien hectare grond om het seminarie, waar zes sportvelden, twee wandelbossen (Engelse en Duitse tuin met vijver), sier- en moestuinen op lagen. Ik sportte natuurlijk in de wekelijkse gymles van meneer van der Weyden, maar was geen lid van een atletiek- , voetbal- of andere club. Hoewel: ik ben ooit een seizoen keeper geweest in een hockeyclub, en we wonnen dat seizoen ook nog de wisseltrofeebeker! Keeperen bij hockey was een bijzondere ervaring, met al die beschermende middelen (helm, scheen- en kniebeschermers, borstharnas). En o ja, ik was ook nog een blauwe maandag pitcher bij de honkbalclub. Tijdens de jaarlijkse sportdagen was ik supporter: en ook zij waren nodig om die dagen tot een succes te maken!

Een bijzondere herinnering is die aan het skelterfestijn, bij gelegenheid van een jubileum van de regent. Het evenement vond plaats op de kleine cour en volgens mij zat ik in de halve finales (meer kan ik me er niet meer van herinneren).

Klik hier voor het vervolg

Klik hier voor alle delen van dit verhaal

2

Reacties (2)

Jos Maas zei op 12 mei 2025 om 13:19 uur

Ik ben van net een seminarie-generatie eerder. Veel herkenbaars in dit artikel. Ik heb mijn verhaal mogen schrijven in het reunistenblad Tempora Nostra (eerste nummer van 2021) nog te lezen op https://www.reunistenbeekvliet.nl/content/files/Tempora%20Nostra/tn-01-…

Thijs de LeeuwBHIC zei op 17 juli 2025 om 14:16 uur

Mooie bijdragen in dat nummer, ook echts iets om op deze pagina over Beekvliet te delen, of niet? https://www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/kleinseminarie-beekvliet-in-sint… (veel herinneringen gedeeld daar). Dank Jos nog voor het delen van dit nummer, met plezier doorgebladerd ook zeker jouw bijdrage, over een tijd die dus zoals je zegt zo beslissend is geweest voor je verdere leven! Hartelijke groet,

Reactie toevoegen

Je e-mailadres is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.

Platte tekst

  • Geen HTML toegestaan.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.