

Feesten, toneel en muziek
Ik was bij het kerkkoor, waar vooral geoefend moest worden voor het zingen van de Gregoriaanse gezangen. De theoretische vorming gebeurde grotendeels in de muzieklessen (ik heb nog steeds het prachtige schrift, waarin een minicursus Gregoriaans en muziek staat opgeschreven: ‘Leve de muziek’). Het seminarieorkest had behoefte aan een trompettist, en ik kon dat instrument leren bespelen. Toch koos ik er niet voor, en kreeg van 13 september 1962 tot 6 april 1965 pianoles. Helemaal zeker ben ik er niet van, maar ik meen dat mijn pianoleraar Geuns heette. Dat ik er in april 1965 mee stopte, had te maken met het naderende eindexamen: ik had te weinig tijd om de piano-oefeningen in te studeren. Het schrift met vorderingen en nieuwe opdrachten heb ik nog steeds.
Een bijzondere herinnering was de concertreis die wij met het koor van Beekvliet maakten naar Wolfsburg, 22-25 april 1965. Het gold als een soort tegenbezoek na een concert dat de Wolfsburger Chorgemeinschaft in 1963 in Den Bosch gaf, en waar dirigent Heinz Meyer Kundt de door hem gecomponeerde Johannes-Messe aanbood aan bisschop Bekkers. Daar maakte hij ook kennis met Thieu Lax en werden plannen gemaakt om met het seminariekoor een grammofoonplaatopname te maken van die mis in de Sint Christophoruskirche. We gingen er met bussen heen, werden ingekwartierd bij de Duitse koorleden (ik kreeg onderdak bij een mevrouw/weduwe, wiens naam ik ben vergeten). Het was hard werken voor de grammofoonplaatopname, maar we maakten ook leuke bustrips door de Harz en naar de Volkswagenfabriek.
Hoewel er vele toneeluitvoeringen zijn geweest, herinner ik me maar weinig titels van toneelstukken meer. Schipper naast God van Jan de Hartog was er een, Arsenicum en oude kant een ander. Toneel spelen was aan mij niet zo besteed. Ik herinner me dat ik ooit gevraagd werd voor een matrozenrol in het toneelstuk Meeuwen boven Sorento. Ik oefende een aantal keren mee, maar had moeite om mijn tekst uit het hoofd te leren en de mij toebedeelde rol te spelen. Daarom kapte ik met de meeuwen en Sorento; hetgeen de verantwoordelijke leraar mij niet in dank afnam. Ook de declamaties van gedichten in de Nederlandse lessen was aan mij niet zo besteed: ik had er een hekel aan en zag meestal niet zoveel in de tekst van het betreffende gedicht.
Een bijzondere dag voor de leerlingen van de Grammatica (derde klas) was de Idus van maart (15 maart): de dag waarop senator Brutus keizer Julius Caesar vermoordde. De Latijnse teksten werden in deze klas gelezen. De zitting in het senaatsgebouw inclusief de moord werd op die dag door de derde-klassers uitgebeeld in een bescheiden toneelstuk (“Et tu Brutus?”).
Het grootste feest dat wij meemaakten was de wijding van monseigneur Bluyssen tot hulpbisschop van Den Bosch: 27 december 1961. Bluyssen was geestelijk leidsman voor de studenten van Beekvliet. Beelden die me zijn bijgebleven: een ijskoude Sint Jan in Den Bosch, waar de wijding plaatsvond door monseigneur Bekkers en waar wij moesten zingen in het koor. Daarna waren wij (studenten en leraren) door Zijne Hoogwaardige Excellentie Mgr. Wilhelmus Bekkers om 15.00u uitgenodigd voor een feestelijke maaltijd voor familie van de nieuwe hulpbisschop, bereid door de zusters: wel zo’n 700 personen! Dat moet een geweldige klus zijn geweest; uitbesteding via een cateringbedrijf was toen nog een onbekend verschijnsel. Vooral het nagerecht was bijzonder: “pouding mitré”!

Geslaagd voor gymnasium A
Tenslotte vond in het voorjaar van 1965 het eindexamen plaats en slaagde ik voor het rijkserkende gymnasium A. Bij thuiskomst werd mij een levensgrote lauwerkrans omgehangen, ik kreeg een draagbare radio en in de van der Coulsterstraat was het groot feest met de familie en kennissen van mijn ouders, buren en vriendinnen van mijn zus Marianne.
Het eindexamen betekende tevens het einde van mijn verblijf op Beekvliet en een lange zomervakantie, tot aan het begin van het eerste collegejaar in het Groot Seminarie van het bisdom in Haaren, september 1965.
Terugblik
Over het ‘waarom’ van de keuze voor Beekvliet, roeping en een toekomstig priesterschap herinner ik me niet dat ik daarover in die jaren uitdrukkelijk heb nagedacht. In mijn beleving heb ik die keuze gewoon gemaakt omdat me dat toekomstperspectief wel aantrekkelijk leek; verder eigenlijk niet veel meer. Ook het perspectief van banketbakker is er geweest; maar mijn vader heeft me dat sterk ontraden, mede omdat hij vond dat ik me dan moest realiseren dat ik dan bijna altijd moest werken. Niet dat hij daar zelf een hekel aan had, maar hij beleefde dat dus wél zo! Verder dan af en toe eens meehelpen in de bakkerij (deegvormen uitsteken, kano’s en koeken vullen, gebak van bakplaten halen, afwassen en opruimen enz.) ben ik niet gekomen. En ik heb ook van hem geleerd hoe ik worstenbrood moet bakken: nog altijd een jaarlijkse decemberbezigheid, tot op hoge leeftijd van mijn vader altijd samen gedaan!
In mijn ‘archief’ over Beekvliet zitten nog verschillende documenten, die een aantal herinneringen en gemengde gevoelens oproepen: brieven van de regent of econoom aan mijn ouders, rekeningen voor kostgeld of ‘bijzondere gebruiken’ (zoals een extra ei of beker melk - die ik overigens voor zover ik me herinner nooit heb gekregen), nota’s voor spraaklessen, rekeningen of brieven in verband met studietoelagen. Zo bedroeg het kostgeld ƒ 690,-- per jaar, te betalen in drie termijnen van ƒ 230,--, afgezien van boeken- en andere kosten (spraakles, muziekles, extra gebruik). Bedragen die anno 2010 misschien een kleinigheid lijken, maar voor die tijd voor mijn ouders fikse bedragen. Gelukkig waren er (behalve het eerste jaar) subsidies van het Noord-Brabants Studiefonds en het Studiefonds van de gemeente, maar een seminariestudent was ongetwijfeld niet goedkoop… ook al werd het kostgeld naar draagkracht berekend. Uit een klein briefje van econoom Janssen: “Voor het aanstaande derde trimester bedraagt het kostgeld ƒ 230,-- voor de ouders met wie geen andere afspraak is gemaakt. De overige ouders kunnen zich natuurlijk aan het afgesproken bedrag blijven houden. Wel zouden wij U gaarne even willen herinneren aan de werkelijke kosten die veel hoger liggen, het moge voor U een aansporing zijn om te doen in deze, wat U kunt doen.” Ik denk niet dat mijn ouders minder hebben betaald dan het bedrag op de nota’s… dat was hun eer te na. Maar dat ze behoorlijk schrokken van de eerste boekenrekening die ze in december 1959 kregen toegezonden, is wel duidelijk: ƒ 111,--… voor die tijd een gigantisch bedrag.

Over Beekvliet verschenen in de loop der jaren verschillende herinneringsboeken, waarin ook nogal wat fotomateriaal is terug te vinden:
- W. Knippenberg, 150 jaar Klein Seminarie van het bisdom’s-Hertogenbosch 1815-1965
- J. van Rijnsoever, Kroniek van het gymnasium Beekvliet 1965-1990 (uitgegeven bij gelegenheid van het 175-jarig bestaan)
- Cees ter Stege e.a., Beekvliet 200 jaar buitengewoon. Twee eeuwen van Kleinseminarie Beekvliet in interviews, afbeeldingen, portretten, krantenknipsels en historische bronnen.
De voorbouw van het Beekvliet staat er (gelukkig) nog steeds, maar is inmiddels ingeklemd tussen nieuwbouwwoningen. De vijver in de voormalige Duitse tuin ligt ook nog steeds in die woonwijk. Alle andere gebouwen zijn verdwenen. Ook voor het gymnasium werd nieuwbouw neergezet.
Wanneer ik terugkijk op mijn seminarietijd van toen, overheersen positieve gevoelens en herinneringen, ondanks de minder florissante berichtgeving over de misbruikpraktijken van opvoedende paters, fraters en priesters in internaten en seminaries. Ik ben er nooit mee geconfronteerd geweest, gelukkig. Ik hoorde er ook nooit wat over. Wat we wel eens merkten was, dat er na de vakantie een of meerdere studenten ineens niet meer terug kwamen. Naar de oorzaak daarvan konden wij slechts gissen: geen motivatie of ‘roeping’ meer, onvoldoende studiekracht, heimwee of een relatie met een van de werksters. Of het zo gezond was om exclusief met zoveel jongens bij elkaar te leven, is een heel ander verhaal. Mijn puberteitsjaren zijn in dat opzicht natuurlijk wat eenzijdig verlopen: de omgang met meisjes van mijn leeftijd was in die periode gewoon afwezig. Achteraf gezien kun je je afvragen of zo’n gesloten internaatssituatie voor een ‘normale’ ontwikkeling van het gevoelsleven wel zo gezond is geweest. In mijn geheugen dwarrelen nog steeds wel eens gedachten die dat vermoeden bevestigen. Maar het is moeilijk om daar een goed oordeel over te hebben, omdat ik natuurlijk niet over ‘vergelijkingsmateriaal’ beschik (dat wil zeggen: ik weet niet hoe mijn ontwikkeling gelopen zou zijn, wanneer ik geen internaatsopleiding had gehad). Wat ik er hoe dan ook, in ieder geval heb geleerd is het dagelijks samen leven met 400 anderen. Op zich genomen is dat misschien geen verdienste, maar je leert wel dat het soms geven, soms nemen is. Misschien was het wel zo, dat een exclusieve gemeenschap van 400 jongens, tamelijk afgesloten van de buitenwereld en in een tamelijk beschermde omgeving (een fiets mochten we niet hebben, uitgaan was er niet bij, buitenwandelingen mochten alleen onder begeleiding van een van de leraren) niet zo’n optimale opvoedingssituatie was. Maar dat is meten met de kennis van nu… Het is met name de orde en regelmaat op allerlei gebied geweest die je voortdurend bij de les hielden. Studie en lessen kon je niet zomaar ontlopen: vastgestelde roosters verplichtten je om intensief met de stof bezig te zijn.

Destijds werd door een aantal oud-seminaristen een reünievereniging opgericht onder de naam Nunc meminisse Iuvat (‘Eens zul je er nog eens met plezier aan terugdenken’, naar Vergilius). Ik ben er pas op latere leeftijd lid van geworden. Lezend in de curricula vitae van een aantal oud-studenten van mijn eigen eindexamenklas (1965), merkte ik dat slechts een enkeling een theologiestudie deed en een baan in die richting kreeg. Sommigen braken radicaal en soms triomfantelijk met alles wat met religie en kerk te maken had, verlost van een vervelende last. Dat staat in schrille tegenstelling tot mijn eigen herinneringen: Beekvliet heeft mij een stabiele en waardevolle basis gegeven voor mijn verdere levensloop, ook al liep het pad na 1965 anders dan de richting die ik in 1959 begon.
Reactie toevoegen