

Een lange reis en een ruwe ontvangst
De reis naar Oudenbosch was een onderneming op zich. Vanuit Zuidzijde ging ik eerst met de bus naar Middelharnis, daarna met de veerboot naar Hellevoetsluis, vervolgens per stoomtram naar Rotterdam Stieltjesplein, met de elektrische tram lijn 2 naar het Centraal Station, en tenslotte met de trein naar Oudenbosch. Alles bij elkaar duurde het met wachttijden erbij ruim vier uur. Die tocht heb ik later nog een keer gemaakt, maar dat is een verhaal op zich.
Bij aankomst in het internaat viel mijn oog meteen op het biljart in de aula. In Zuidzijde had ik het spel geleerd in het stationscafé van Geert Jacobs, dus ik pakte een keu en begon te spelen. Maar ik was nog maar net bezig of een oudere jongen tikte me op de schouder. Hij droeg een hoed en zei niets, maar gebaarde dat ik moest stoppen. Verbouwereerd volgde ik hem naar een ruimte waar tientallen kisten stonden. Ook mijn eigen kist stond erbij, die we thuis hadden meegegeven met bode Both uit Middelharnis. Ik moest meehelpen ze ordelijk neer te zetten, en die van mij samen met een andere jongen naar onze slaapzaal dragen. Wat ik toen nog niet wist: dit was het begin van onze ontgroening.
Die ontgroening duurde vijf dagen en was allesbehalve vriendelijk. Ik werd uitgescholden om mijn Flakkeese tongval, vernederd om kleding en uiterlijk, en soms zelfs bedreigd. Tijdens een nachtelijke dropping kwamen we langs een café waar een paar vierdejaars zaten te zuipen — sommigen met sadistische trekjes. Wie niet luisterde naar hun commando’s of zich verzette, werd gestraft: een uur op de knieën op een harde vloer was geen uitzondering. Eén keer verzette ik me en sloeg een pestkop de vijver in. Dat heb ik geweten. ’s Avonds werd ik voor een soort tribunaal gebracht, kreeg een felle lamp op mijn gezicht gericht, en werd ik eindeloos ‘verhoord’. Achteraf hoorde ik dat een paar klasgenoten na zo’n verhoor waren afgehaakt, maar daar heb ik geen moment aan gedacht. Op de slotdag liepen we in een vernederende optocht door het dorp, uitgelachen door de dorpelingen. Na het laatste deel van de ontgroening, een duik in de vijver, mochten we douchen. Toen ik uit de doucheruimte stapte, werd ik gefeliciteerd door mijn eerste plaaggeest, de jongen met de hoed, met mijn opname in de schoolgemeenschap.
Een week later werd ik ziek: 41 graden koorts, ik kon niet op mijn benen staan. De directeur, broeder Cyprianus, vertelde me dat het de A-griep was. Na vijf dagen knapte ik op, maar inmiddels lagen steeds meer jongens ziek op de zaal. De lessen werden stilgelegd en wie nog niet ziek was, mocht naar huis. Ook ik mocht weg. Mijn ouders hadden geen idee wat ik allemaal had meegemaakt.
Leergierigheid, toneel en tradities
Al in de eerste klas van de lagere school wist ik wat ik wilde worden: broeder. Broeder Ireneus in Achthuizen was mijn voorbeeld. Toen hij vertrok, werd meester Cremers mijn nieuwe held. Hij leerde me opstellen schrijven, redekundig ontleden en taalkundig benoemen. Ik was leergierig en kreeg zelfs de zorg over de schoolbibliotheek. Dat ik werd toegelaten tot de kweekschool was een wonder. Tijdens de gehoortest — ik ben erfelijk slechthorend — kon ik de geroepen getallen niet verstaan. Toch reageerde ik op elke schreeuw van de gymnastiekleraar, mijnheer Hoornick, met een willekeurig getal. Mijn toekomstige klasgenoten die in een lange rij staande getuige waren, lagen in een deuk. Mijnheer Hoornick liep rood aan, werd boos en stuurde me terug in de rij. Een half jaar later vroeg hij: ‘Cor, ben jij echt doof?’ Hij had me aangezien voor een grappenmaker, en gedacht dat hij in de maling was genomen.
In de derde klas voerden we het toneelstuk Meeuwen boven Sorrento op. We wilden het ook spelen op de meisjeskweekschool Sint Anna, maar de lerares Nederlands, zuster Anna, keurde de tekst af: matroos Haggis was gescheiden, en dat kon niet voor meisjes. Met Sinterklaas werden we vaak gevraagd op scholen. Ik was Zwarte Piet in Oud-Gastel en in het ziekenhuisje op Saint Louis. Op Sint Anna was ik een keer voor een volle zaal Sinterklaas. Een zuster fluisterde me toe: ‘Sinterklaas, zou u uw voeten wat dichter tegen elkaar willen zetten? De meisjes zien uw lange broek.’
Vriendschappen en herinneringen
Wij jongens struinden na schooltijd vaak door Oudenbosch, de meisjes van Sint Anna mochten dat niet. Toch kwamen we ze soms tegen. Dat resulteerde in vluchtige ontmoetingen, soms een verkering, en zelfs een huwelijk. Op een keer nodigde een meisje van Sint Anna, dat in Breda woonde, me uit voor een etentje bij haar thuis. Ik heb op het lieve briefje niet gereageerd. Ik heb nooit geweten wie ze was.
Na die moeilijke start heb ik vier prachtige jaren beleefd op de kweekschool. Ik kijk er nog altijd met plezier op terug. Het waren vormende jaren, vol verhalen, vriendschappen en herinneringen die ik koester, van ontgroening tot toneel, van griep tot Sinterklaas.
Reactie toevoegen