Eerste jaar
Over mijn kostschooltijd in Baarle-Nassau ben ik positief. Ik heb geleerd om, als het moet, helemaal zelfstandig te zijn. Ik kan voor mezelf opkomen. Dat moest wel daar.
Mijn eerste herinnering aan het internaat is altijd dat ik zo’n ontzettende heimwee (vaart) had naar ons moeder. De langste periode dat ik daar was, was 7 weken achter elkaar. Het eerste wat ons moeder zei op zo’n bezoekzondag: ‘Zo wat bende gij gegroeid’. We mochten ’s avonds wel eens naar huis bellen. Ik hoorde ons moeder en dan was het weer brullen. Of wanneer ik post kreeg van thuis: ik ben de jongste van acht kinderen en iedereen schreef in die brieven een stukje. Wat denk je? Brullen!
En ook 's nachts, wanneer ik niet kon slapen, was het huilen in de wc ruimte. Negen uur ’s avonds gingen wij verzamelen en naar de slaapzaal, waar ik rechts vooraan lag, met bijbehorende kast. Ik hoor nog de krakende schoenen van de broeder die rondliep wanneer we stil moesten zijn. Stap… krrrr… stap… krrr. Ik wist precies waar hij was in de zaal.
Wat ik me ook nog herinner is het ziekenkamertje, een verdieping lager. Ik was grieperig en daarom moest ik daar een paar dagen naartoe. Broeder Ferdinand heeft mij toen verzorgd. En reken maar dat ik, ondanks de goede zorgen, als elf- of twaalfjarig manneke om ons moeder gebruld heb hoor. Overdag had ik, in de hoek van het kamertje, het trapje gevonden naar de slaapzaal. Gelukkig maar want schoon ondergoed was hard nodig.
In de eetzaal zaten we aan tafels met zijn zessen. Ik leerde daar hoe een appel gemakkelijk te schillen. Ik weet nog dat ik daar bij Joop van Zijl, Antoon Schilperoord (of zoiets) en Ignatius Zaad zat. Zij vingen mij aardig op met mijn heimwee. Vrolijke mannen, ik ben ze nog dankbaar. Zij waren al derde- en vierdejaars en wisten van het klappen van de zweep.
Boven de kapel was de studiezaal. In mijn eerste jaar zaten we allemaal bij elkaar. Ik vooraan rechts, tweede rij. Ik was nogal een “vliegenvanger” en heb er nog een mooie tekening aan overgehouden. Een grote palm stond daar in de zaal, voorin, voor mijn neus. Die heb ik blad voor blad nagetekend. Ik had tijd genoeg. Broeder Antoon kon met zijn vingers op zijn hand een hard geluid maken en gelukkig, dan was het tijd om te stoppen. Studiezaal was niet mijn favoriete ruimte. In andere jaren heb ik glas in lood nagetekend en zelfs mijn vrij dikke voorbuurman. Later zat ik naast de broeder, ze hadden het in de gaten denk ik.
De broeders liepen het eerste jaar dat ik op kostschool zat nog in toog en met een witte bef. Vooral op zondag. Broeder Leonardus (leraar Frans en directeur ULO) daar was ik echt bang van. Wat een nurk vond ik die meneer. Zogenaamd dansen op “je suis, tu est, il est, nous somme….etc” O wee als je zijn dansje niet kon afmaken. En Nederlands kregen we al die jaren van broeder Arnold Bakx, die nog in zijn twintiger jaren was. Voor mij een geweldige vent. Hij las voor uit Beekman en Beekman aan het einde van de les. Ik zie hem nog zelf het hardste lachen, met zijn toen vrij dikke buik, om de grappen in het boek. Haha. Duits kregen we van Meneer Verheyen (bijnaam Flipper).
Op de eerste verdieping zat een hele oude broeder. Die overleed en is op het kerkhofje achter het voetbalveld begraven. Wij allemaal in zondagse kleren in de stoet. Een belevenis hoor.
Broeder Felix was directeur van het internaat. We kregen een gesprek om over je toekomstverwachtingen te praten. Ik dacht altijd priester te worden, ik heette naar mijn Heeroom en onze Jan zou boer worden, want die heette naar mijn opa. (Wij hadden een boerderij in Etten-Leur.) Nou die gedachte was het tweede jaar wel over. En het derde jaar helemaal, want toen kwamen er meisjes in de klas!
Broeder Petrus had boven, vlak voor de studiezaal, een atelier. Hij schilderde, was volgens mij ook koster en hij hielp broeder Ferdinand in de bakkerij. Aan de andere kant van dat ateliertje zat broeder Leonardus met een kantoor/kamer. En tegenover het internaat woonde rector van Haast (of zoiets van een naam), in een mooi kasteeltje, wat nogal een huis van plezier bleek. Nou, daar zijn genoeg grappen over verteld hoor.
Wat ik me ook nog uit het eerste jaar herinner, is dat we bij de paters gingen zwemmen. We deden dat in een natuurzwembad bij een klooster, net voorbij het Landgoed Schaluinen. Daar fietsten we heen op de vrije middag. Ik weet nog dat we een keer moesten wachten. De nonnen waren aan het zwemmen en moesten zich eerst omkleden. De duikplank mocht van lieverlee niet meer gebruikt worden (té ondiep) en even later was alles dicht. Ratten!
In Baarle Nassau kwam gelukkig een nieuw zwembad, Boshoven, waarop ik dan steeds een abonnement kreeg. Nou dat heb ik er wel uitgehaald!
Voor de groepsfoto hierboven moesten we onze zondagse kleren aan. Helemaal rechts staat broeder Antoon en de derde op die rij is broeder Cornelis. Bovenin staat broeder Aloysius van Boxtel, links broeder Felix en daarnaast broeder Aloysius (van het winkeltje met snoep en koek). Ik zit middenvoor, zesde van links en naast mij zit mijn toenmalige maatje Jan van Kollenburg, die vlak na kostschool is overleden. Andere leerlingen op deze foto die ik nog herken zijn Fons Boom, Jos van Etten, Guus Welten, Joost Evers, Peter de Laat, Joop van Zijl, Antoon Schilperoord, Ignatius Zaad, Jan Hermans, Koos de Swart, Cor Jongeneelen, Peter Galle, Cor Uppelschoten, Marcel vd Abeelen, Martin Vrijsen, Coen...?, Jos Wouters, Wim van Zandvoort, Johan v.d. Zande, Hans van Geffen, Pieter Timmers, Jack Kleine, Kees Dekkers en Mario Coppens. Van de andere leerlingen herken ik nog wel de gezichten.
Tweede jaar
Het tweede jaar ging ik naar de tweede zaal. De groteren. Ik kreeg een eigen slaapkamertje aan het eind van een lange gang helemaal boven in het gebouw. Na een lange vakantie thuis stond ik daar met ons moeder het bed op te dekken. Tranen natuurlijk. Ik was nog steeds niet eraan gewend hoor. Ons moeder zei: ‘Schei nou eens uit met simmen, dan moet ik ook allemaal simmen’. Samen brullen natuurlijk. Afijn, ook het tweede jaar verliep goed in de klas. Wij zaten aan het eind van de schoolgang in het grote lokaal.
In de zaal beneden hadden we een la voor ons zelf. Daarin bewaarde je kleine pruldingen en wat snoep etc. In deze zaal van de groteren was broeder Aloysius van Boxtel de leider, samen met broeder Paulus. De laatstgenoemde was niet zoveel aanwezig, Broeder Aloysius wel. Kon ik het goed mee vinden. Ik denk dat hij gymleraar wilde worden, of al was. Op zondag wanneer ik niet naar huis ging, gingen we in de gymzaal sporten. Hij leerde ons duikelen aan het rek. Daar deden we apenkooien met die grote klimpalen erbij. Ik zat zo bovenin. Zulke klimpalen heb ik nergens meer gezien.
Op de foto hierboven zien we een voetbalwedstrijd tegen de broeders. Die bult links achterin is de schuilkelder (later een appelbewaarplaats) en linksachter zien we het kerkhofje. In de goal staat Broeder Rafaël. Wij kregen geen les van hem op onze school, maar hij gaf muziekles en deed iets in de parochiekerk in Baarle-Nassau.
Ik weet nog dat naast het voetbalveld een mooie boomgaard lag en, daarvoor, een reststant van een boerderij. Onze fietsen stonden daar in de schuur. Daarbij was ook een grote volière. Ik zag daar vaak broeder Dominicus, een kleine maar vinnige man, met zijn overal aan en alpinopetje. Broeder Gerardus was een hele rustige man met een overal en een leren jasje. Wanneer hij het gras maaide kregen we een soort soep met iets groens erin, wat op dat gras leek. We zeiden altijd dat dat het gras was haha.
Wat konden sommige medeleerlingen trouwens ontzettend klagen over het eten zeg. Ik at thuis altijd gewoon alles, dus daar ook. Geen problemen mee gehad. Ik kon goed eten en regelmatig mochten we in de gang proberen iets extra’s te krijgen wanneer iets op was. Dan klopten we op het luikje en dan vulde Jan of de Broeder het schaaltje weer. Dikwijls ook was het: ‘Nee, alles is op!’
In het tweede jaar hoefden we voor de groepsfoto (hierboven te zien) voor de verandering niet eerst onze nette kleren aan te trekken. Helemaal rechts staat broeder Felix en de derde van links is broeder Antoon. Ik zit op de tweede rij (met lok haar voor mijn hoofd) en naast mij zit mijn maatje Jan van Kollenburg.
Wij hadden vrij op dinsdag- donderdag- en zaterdagmiddag. Dan gingen we ook altijd sporten. Tussen de middag een sport gekozen, dan studie tot 14:30 uur. Dan sporten, vond ik erg leuk. Ik was geen voetballer, dus alle andere sporten vond ik prima. Handbal, tennis, volley, ik meen ook hockey, et cetera…
In de winter werd het schoolplein onder water gezet en konden we schaatsen. Geweldig vond ik dat. In de aula was een toneel, waar ik ook in stukjes meespeelde. Onder dat toneel was een soort kelder en daar stond een skelter. Broeder Ferdinand was buiten ziekenbroeder en bakker ook de monteur van die skelter. En ’s avonds mochten we af en toe om beurten een paar rondjes in die skelter rijden op het plein.
Op zaterdagmiddag kwam regelmatig ons moeder mij halen in de auto. Lekker weer even naar huis. En dit geloof je niet… maar op zondag moest ik natuurlijk weer terug naar het internaat en dan liep ik langs de varkens, de kalfjes, de koeien enzovoorts, om in gedachte ‘houdoe’ te zeggen. Hoe goed ik het ook had op kostschool. Die heimwee hè.
Derde jaar
In het derde jaar veranderde er veel. Zo kregen we meisjes in de klas. We zaten in een noodlokaal, een stukje verderop in de tuin. Zeg maar voor de boerderij die ik eerder noemde. Helaas heb ik daar geen foto’s meer van. Maar wél van de groep internen in deze tijd. Deze foto zie je hieronder.
Op de foto zie je broeder Felix wel blinken met zijn kale koppie. Ik zit tweede vooraan van links. Wat zijn we gegroeid hè. We zitten voor de vijver, maar dit is aan de achterkant. De voorkant is bij de pad naast het gebouw. Daar stond bijna iedere dag broeder Johannes (dacht ik) de vissen brood te geven. Hij stampte dan een paar keer met zijn voeten op de grond en alle vissen kwamen dan naar hem toe. Dat kenden ze.
Ook was de boot in die vijver aangepast met een naam. Die boot lag vast aan een ketting en heette op een dag Willem Alexander, want die was toen geboren. In ’68 werd Friso geboren en ik moest mijn zwembroek aandoen en de boot naar de kant halen. Toen kwam er Friso op te staan.
In het derde jaar kregen we ook wel eens gymles van meneer Vriens. Gelukkig maar af en toe, want ik weet nog dat we gingen sporten op het veld en dat hij toen iemand aanwees als scheidsrechter, terwijl een ander een stoel voor hem moest meenemen. Wij speelden een spel, voetbal of zo. En hij kwam dan even later met een paar appels uit de boomgaard en ging die opeten. Later kregen we gym van meneer Jansen.
Frans kregen we van meneer Trommelen. Niet mijn favoriete vak, maar zijn dochter zat bij ons in de klas. Ik denk Marije. Ik weet wel dat ik het voor haar erg moeilijk vond. Wiskunde kregen we van broeder Casper.
Wat ik me ook nog herinner uit deze tijd is dat we een paar keer dropping hebben meegemaakt. Ik weet om die reden ook hoe lang de Chaamseweg wel niet is. Deze liepen we helemaal terug naar Baarle-Nassau. Steeds aan de kant voor een auto...
In het derde jaar was ik, zoals op een van de foto's te zien is, Zwarte Piet. Samen met o.a. Henk de Bruin en Fons Boom. Ik ben de middelste. Een gruwelijke ervaring. We stonden hier op een wagen en ik kreeg een grote ijsbal op mijn neus en heb er vreselijke koppijn aan overgehouden. Alex Voets was ook zwarte Piet en hij liep naar dat ventje toe en heeft hem ‘bijgewerkt’ zei hij later.
In de tuin was een grote vijver in aanbouw en in een ander deel was al een wei met herten. Een keer waren de herten uitgebroken. De hinde was al gauw gevangen, maar de bok was weg. Wel werd deze in de buurt waargenomen en we moesten dan ook in een lang lint, met zo'n honderd man, proberen het mannetje in de goede richting te sturen. En ja hoor daar kwam het mannetje al aan... Broeder Dominicus nam een duik en hij viel bovenop het beest. Hebbes! Ik zei al dat het een vinnige man was.
Vierde jaar
In het vierde jaar zaten we weer met de klas in het grote gebouw. Ik zat bij de deur, want ik mocht iedere keer bellen als de les om was. Inmiddels bestond de vierde klas uit twee klassen. Had met wiskunde A en B te maken dacht ik. We hadden een spreekbeurt moeten voorbereiden. Ik vertelde over parkieten. Marcel de Bie vertelde als duivenmelker over zijn duiven. Interessant. Dan vertelt hij opeens over het bevruchten van de duiven. Broeder Arnold Bakx zat te schudden van het lachen. Wij niet minder.
Ik heb later mondeling examen gedaan in Tilburg en de schriftelijke schoolonderzoeken op onze school. Erg spannend allemaal. In dat laatste jaar ben ik nog met een paar anderen op dansles geweest in het dorp. Op de foto hierboven ben ik de zesde van rechts in de derde rij. Deze foto is gemaakt bij het afdansen.
Terugblik
Vier jaren lang op een internaat... Veel heimwee gehad... Na 19 jaar hadden we een reünie en ik zei tegen mijn vrouw: 'We gaan de sloot zoeken die ik bij elkaar heb gehuild'. Ik was de volgende dag helemaal schor. Zoveel moeten vertellen. Ik wist dat allemaal nog en velen wisten blijkbaar van deze tijd helemaal niets meer.
Wat een ervaring. Ik heb mezelf moeten bewijzen. Voor mij is het goed geweest.
Wanneer we in Baarle-Nassau op bezoek gaan parkeren we op het schoolplein. Ik kijk altijd even rond en weet ook weer... oja dit... oja dat… Ik zie de raampjes boven en weet welke van mijn drie kamers zijn geweest. Maar ook de slaapzaal, de studiezaal, de kapel. Mijn vrouw zegt wel eens: 'Kom hoor, nou gaan we verder!'
Dit verhaal is een ingekorte versie.
Klik hier voor het hele verhaal
Ook schreef Piet Hendrikx vijf columns over het internaat, in het lokale dialect.
Reactie toevoegen