Luxer dan thuis
Dat Bert en zijn broer naar een internaat konden, was niet vanzelfsprekend. Het gezin thuis bestond uit twaalf kinderen. “Mijn vader was fabrieksarbeider”, vertelt hij, “Hij moest dag en nacht werken om een beetje brood op de plank te krijgen”. Al draaide zijn vader soms wel twee diensten op een dag, dat leverde niet genoeg geld op om zijn zonen op een internaat te krijgen. “Ik neem dus aan dat er in die tijd zo links of rechts wel een overeenkomst werd gesloten met die congregatie”, laat hij weten.
Bert kwam uit een groot arbeidersgezin en was totaal geen luxe gewend. Wat dat betreft was het internaat voor hem dus een vooruitgang. Zo had hij thuis geen douche, waar op het internaat elke zaterdag gedoucht kon worden. Zelfs de slaapzaal op het internaat was een verbetering ten opzichte van zijn thuissituatie. “We hadden drie slaapkamers en dan nog een slaapkamer voor mijn ouders. Op de eerste slaapkamer sliepen mijn twee zussen en over de andere twee slaapkamers waren de jongens verdeeld”, vertelt hij. De bedden stonden tegen elkaar aangeschoven zodat degene die in het achterste bed lag, over de rest heen moest klimmen. In verhouding was een losstaand bed voor jezelf op het internaat een verademing.
Het regime
Een dag op het internaat zat van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat volgepland. “Het werd eigenlijk allemaal voorgekauwd”, vertelt Wijnen. “Je moest dingen doen zoals het op het programma stond”. De leerlingen hadden af en toe wel een vrij uurtje waarin onder toezicht gesport kon worden, maar tijd om eigen hobby’s te ontwikkelen was er volgens hem niet veel. Toch kijkt hij niet negatief aan tegen deze strikte structuur op het internaat. “Je hebt geleerd om een bepaalde structuur in je leven aan te brengen, waardoor je je meestal ook wel makkelijker kon schikken in nieuwe situaties”, zegt hij.
“Je leefde eigenlijk meer als eenling naast elkaar dan met elkaar”, vertelt Bert, wanneer hem gevraagd wordt naar het contact tussen de leerlingen onderling, “ Je was eigenlijk met niemand echt bevriend, maar kon het goed met elkaar vinden. Dat kwam mede doordat er verschillende jongens in de klas zaten, die na schooltijd weer naar huis gingen. Zij waren uit de omliggende dorpen als externe leerlingen op de MULO aanwezig”. Bert herinnert zich dat de sfeer tussen de leerlingen in de klas onderling erg concurrerend was. “We werden concurrerend tegen elkaar opgezet. Wie was de eerste van de klas? Die heeft deze week de meeste punten gescoord! Daardoor werd je extra gemotiveerd”, laat hij weten.
Toch geen broederschap
Al had Bert het naar zijn zin op het internaat en was hij gemotiveerd om te studeren, toch besloot hij dat een leven als broeder niet voor hem was weggelegd. “Ik ben er na het eerste jaar van de kweekschool mee gestopt”, vertelt hij. Het was geen makkelijke keuze voor hem. Bert zegt: “Het was toen begin jaren zestig. De kritische maatschappij ontstond toen. Ik kwam in de puberteit en ging zelf ook steeds meer denken over mijn toekomst. Temeer, omdat na dat jaar verwacht werd dat ik naar het noviciaat in Groot-Bijgaarden bij Brussel zou gaan. Het kostte me wel veel moeite om dat te doen, want ik was altijd erg volgzaam en nu moest ik ergens tegenin gaan. Ik moest opkomen voor mijzelf, en dat had ik nog nooit geleerd. Ik was eigenlijk een beetje bang voor de reacties daar, maar dat viel allemaal heel erg mee. De mensen vonden het eigenlijk niet eens zo vreemd!."
Bert is dan wel geen broeder-onderwijzer geworden, later is hij tóch in het onderwijs aan de slag gegaan. “Als ik niet in Baarle-Nassau was geweest, was ik waarschijnlijk nooit in het onderwijs terechtgekomen”, vertelt hij. Sinds kort staat hij weer in contact met enkele andere oud-leerlingen van De La Salle in Baarle-Nassau. “We zijn aan het proberen om een keer een reünie te houden”, zegt hij, “Ik heb gehoord dat ze dat kloostergebouw, waar wij gezeten hebben, af willen breken. We willen eigenlijk toch nog wel een keer gaan kijken voor het zover is”.
[Foto's met dank aan Bert Wijnen. Redactie]
Reactie toevoegen